Nieuw Nederlandsch biografisch woordenboek. Deel 4
(1918)–P.J. Blok, P.C. Molhuysen– Auteursrecht onbekend
[pagina 732]
| |
1719 - 6 April 1790) en van Henriëtte Christine Caroline Louise van Tweebruggen-Birkenfeld, de groote landgravin (9 Maart 1721 - 30 Maart 1774), dochter van paltzgraaf Christiaan III van Tweebruggen, overl. 1735. Naar het schijnt om familie-redenen volgde hij hier in 1783, in den rang van kolonel, zijn negen jaren ouderen neef George Karel (kol. 734) op als chef van het infanterieregiment Hessen-Darmstadt. Vermoedelijk is hij toen niet aanstonds in ons land gekomen; want 2 Juni 1785 bracht hij hier ‘een corps reguliere troepen’, om die volgens capitulatie van 27 Mei 1785, onder den naam van ‘Hessische brigade’ aan den Staat der Vereenigde Nederlanden over te doen. 5 Febr. 1787 werd hij bevorderd tot generaal-majoor, 29 Jan. 1794 tot luitenant-generaal. Aan de laatste krijgsbedrijven van de republiek tegen Frankrijk in 1793 en 1794 heeft hij een zeer werkzaam aandeel genomen. In den aanvang, in Maart 93, trof hij als commandeur van Grave maatregelen, om die vesting in staat van verdediging te brengen. Aangezien daar evenwel aanvankelijk geen gevaar dreigde, en in die plaats als majorcommandant (welke post hij sedert 1765 bekleedde) nog aanwezig was de generaal-majoor de Bons, verzocht en verkreeg prins Christiaan omstreeks half Maart vergunning, om zich naar het leger te velde te begeven, waar hij, onmiddellijk onder de bevelen van den erfprins van Oranje (later koning Willem I) geplaatst, zijne beste krachten heeft aangewend, om eerst in de Oostenrijksche Nederlanden, daarna op het grondgebied der republiek den voortgang der fransche troepen tegen te gaan. Bij Werwick werd hij 13 Sept. 1793 gewond, toen hij den eersten vijandelijken aanval terugwierp; in Dec. 93 en Jan. 94 was hij bij het hoofdkwartier in Luik; van Juli tot ruim half October 94 had hij het commando over de troepen in Staats-Vlaanderen; bij den terugtocht voerde hij in November en December het bevel in de Bommelerwaard; 17 Januari 1795, nadat de prinsen van Oranje reeds naar den Haag waren vertrokken, was hij commandant in Woerden, toen de Franschen die plaats kwamen bezetten, en de verdediging van het grondgebied der republiek een einde nam. Met den stadhouder en zijne zonen week hij naar Engeland uit, waar hij tot het begin van Mei bleef, om zich daarna weder naar Darmstadt te begeven. Toen de erfprins van Oranje in 1799 te Lingen de in 1795 uitgeweken officieren verzamelde, ten einde te trachten met hen - in samenwerking met den inval der Engelschen en Russen in Noord-Holland - eene contra-revolutie in het oosten van het land te bewerken, was prins Christiaan een van de eersten, die door hem werd opgeroepen. Onmiddellijk gaf hij daaraan gehoor, werkte er met den erfprins samen, en werd, toen deze naar Noord-Holland vertrok, aan het hoofd gesteld van de militaire operaties, welke van daar zouden uitgaan. De inval der offic. in den oosthoek van Gelderland, waartoe de bevelen reeds vóór die benoeming waren uitgevaardigd, mislukte; een nieuwe inval werd beraamd, die echter door de gebeurtenissen in Noord-Holland niet meer tot uitvoering kon komen. Op verzoek van den erfprins bleef prins Christiaan, ook na het einde van de engelschrussische expeditie, nog eenigen tijd in Lingen; doch toen alle uitzicht op eene nadere poging tot verdrijving der Franschen was verdwenen, keerde hij in het laatst van Dec. 1799 weder naar Darmstadt terug. In 1801 bood Willem V hem een plaats aan als generaal bij de hollandsche brigade op Wight; doch na daarover met den erfprins gecorrespon- | |
[pagina 733]
| |
deerd te hebben, meende prins Christiaan voor het aanbod te moeten bedanken. Reeds dadelijk na den terugkeer van Oranje in ons land, zond de hessische prins (6 Dec. 1813) een brief met gelukwenschen aan Willem I, waarin hij den wensch te kennen gaf, weder als generaal in het nieuw te vormen nederlandsche leger te mogen intreden, hetgeen evenwel met dankzegging voor het gewaardeerd aanbod op vriendelijke wijze werd van de hand gewezen. Hij schijnt daarna in het Oostenrijksche leger te zijn overgegaan. Hij is ongehuwd overleden. Zie: Bosscha, Neerlands held. te land, naamregister; Sabron, De oorlog van 1794-95, I, 22, 75, 77, 161, 162, 166; II, 32, 58, 112, 124, 125, 135, 147, 189, 213 en 216; F. de Bas, Prins Frederik en zijn tijd I, 375, 376, 377, 383, 386, 387, 418, 421; J.C. de Jonge, Geschiedenis van het Nederlandsche zeewezen (Zwolle 1869) V, 163. Verder samengesteld met behulp van welwillend verstrekte inlichtingen, ook van het krijgsgesch. archief, en van brieven uit het koninklijk huisarchief. Koolemans Beijnen |
|