memnon, treurspel van Aeschylus (Gron. 1888), Prometheus, treurspel van Aeschylus (Gron. 1890), De Choëphoren en de Eumeniden, treurspel van Aeschylus (Gron. 1899). Zijn en anderer gedichten droeg Hecker uitnemend voor; hij was een boeiend redenaar. Bekend gebleven zijn De ontwikkeling van den geest op het gebied der wetenschap. Toespraak bij de uitreiking der diploma's aan doctoren honoris causa ter gelegenheid van het twee en een halve eeuwfeest der Groningsche hoogeschool (Gron. 1864) en De aarde en de mensch. Redevoering bij gelegenheid der overdracht van het rectoraat der Groningsche hoogeschool (Gron. 1869), alsook zijn
Dichtregelen bij de onthulling van het monument te Heiligerlee (Gron. 1873), zijn Toespraak en zijn Dichtregelen, beide ter opening der reunie van oud-studenten der Groningsche hoogeschool (Gron. 1879 en 1889). Om den voortreffelijken vorm werden zijn colleges ook zeer gewaardeerd; met dezen dichterlijken, soms wat rhetorischen vorm kwam Hecker's geschiedopvatting overeen. Hij was geen geschiedvorscher; bronnenonderzoek heeft hij eigenlijk nooit ingesteld; hij was meer geschiedphilosoof, die zijn opvattingen in dezen ook aan zijn studenten trachtte in te prenten. Naar het voorbeeld van Herder was hij overtuigd, dat de menschelijke geest den loop der geschiedenis beheerscht; geen toeval mag hier worden aangenomen en evenmin kan een enkel individu in den loop der dingen ingrijpen. Maar alles komt, gelijk het noodwendig gebeuren moet; ook de zoogenaamde groote mannen verschijnen, als hun tijd daar is. Ieder beginsel, consequent doorgevoerd, slaat onvermijdelijk om in het tegendeel daarvan; ook daardoor kan veel in den gang der geschiedenis worden verklaard. Hecker's wetenschappelijke publicatiën zijn zoo goed als alle voor het onderwijs bestemd: P.C. Hooft's Nederlandsche Historiën met aanteekeningen (Gron. 1843/45, 5 dln.); Schets der Grieksche en Romeinsche letterkunde (Gron. 1851); Schets der algemeene geschiedenis (Gron. 1851; 7e dr. Zwolle 1896); Vlaamsche poëzy (met J.J.A. Goeverneur; Kl. Lett. Pantheon 54/5; Schiedam 1852); Latijnsche en Grieksche spraakkunst (Gron. 1853 en 1854; 7e dr. Gron. 1897); Klassisch woordenboek van eigennamen uit de Grieksche en Romeinsche mythologie, geschiedenis, letter- en aardrijkskunde
(Amst. 1854; 4e dr. Amst. 1898); De Romeinsche constitutie, naar het zesde boek van Polybius. Bijdrage tot de Romeinsche antiquiteilen ten behoeve zijner lessen met korte aanteekeningen uitgegeven (Gron. 1857); Het Romeinsche volks- en stadsleven in omtrekken (Gron. 1857). Ten slotte heeft Hecker zeer veel in tijdschriften gepubliceerd.
Zie: Jonckbloet, Gedenkboek der hoogeschool te Groningen; Boeles, Levensschetsen der Groninger hoogleeraren, 162; Jaarb. Univ. Gron. 1908-09, 44 vlg. (met bibliographie); M. Valeton in Gron. Stud. Alm. 1910, 67 vlg.; H. Hermans in Gron. Volksatm. 1910, 1 vlg.; Roos, Gesch. van de bibliotheek der Rijks-Univ. te Groningen (Gron. 1914), 33 vlg.; Huizinga in Academia Groningana (1914) 165 vlg.
Brugmans