[Hasselt, Mr. Gerard van]
HASSELT (Mr. Gerard van), zoon van Johan Jacob van Hasselt en Maria Elisabeth Bouricius, geb. te Arnhem 27 Aug. 1751, gest. op Daalhuizen te Velp 16 Dec. 1825. Hij studeerde te Utrecht, waar hij 24 Juni 1773 promoveerde in de beide rechten op proefschrift De carnifice (Traj. ad Rh. 1773). Hij vestigde zich als advocaat in zijn geboortestad en bekleedde daar verschillende betrekkingen. Van 6 April 1779 tot 25 Sept. 1783 was hij adjunct-secretaris van de Provinciale Rekenkamer; in laatstgenoemd jaar werd hij secretaris van dat college. Tegelijk was hij sedert 1786 schepen en raad en in 1789 burgemeester van Arnhem; in 1790 en 1794 zat hij voor Gelderland in de Staten-Generaal. Willem V benoemde hem tevens tot zijn extraordinaris raad en historieschrijver. Behalve dat laatste verloor hij al zijn ambten door de revolutie van 1795. Hij bleef ambteloos tot 1 Juli 1803, toen hij werd benoemd tot charterbewaarder van Gelderland, welk ambt hij sedert 28 Dec. 1803 combineerde met dat van auditeur van dat departement; nog was hij chartersecretaris van Arnhem en later municipaal-raad van Velp. In 1810 na de inlijving werd hij uit al zijn ambten ontzet; hij leefde sedert ambteloos op Daalhuizen te Velp. Van Hasselt heeft zeer veel geschreven over vaderlandsche, speciaal Geldersche geschiedenis, letter- en oudheidkunde. Van de eerste zijn te noemen: Over de Jacoba's kannetjes (Amst. 1780); Over de eerste vaderlandsche klugtspelen (Utrecht 1780); De Apologie van Prins Willem I van 1580, met geschiedkundige aanteekeningen (Arnhem 1789); Stukken voor de vaderlandsche historie (Arnhem 1792-93, 4 dln); Kiliaen's Etymologicon, nieuwe uitgave (Utrecht 1777, 2 dln. 4o.),
dat zeer veel is gebruikt. Over de geschiedenis van Gelderland publiceerde van Hasselt zeer veel, o.a. afzonderlijk: De oorsprong van het hof van Gelderland (Arnh. 1793); Het oorspronkelijk schilderij van Karel van Egmond (Haarlem 1804); Twee schetsen van Geldersche klaarbanken van het gericht van Veluwe en Veluwezoom te Engelanderholt (Arnh. 1805); Bijdragen voor de oude Geldersche maaltijden Arnh. 1805); Stof voor een Geldersche historie der heidenen (Arnh. 1805); Geldersche oudheden 1e. dl. (Arnh. 1806); Geldersch maandwerk (Arnh. 1807, 2 dln.); Geldersche bijzonderheden (Arnhem 1808, 1809, 3 st.); Het hertogrijk van den hertog van Gelre (Arnh. 1821). Over de geschiedenis van Arnhem gaf hij: Verhandeling over het huis van Maarten van Rossem te Arnhem (Arnhem 1780); Kronijk van Arnhem (Arnh. 1790); Arnhemsche oudheden (Arnh. 1803, 1804, 4 dln.); Roosendaal (Arnh. 1808); over Nijmegen: Bijdragen voor