[Greef, Jan de]
GREEF (Jan de), geb. te Dordrecht 4 Juli 1784, overl. te Amsterdam 2 Dec. 1834, was de zoon van Bastiaande Greef en Johanna van Dalen. Hij werd opgeleid in het teekenen door den kunstschilder M. Schouman, en later in het kunstgenootschap ‘Pictura’. Zijn oom Jacobus van Dalen, bouwmeester en timmerman te Dordrecht, onderwees hem in de bouwkunst. Zoowel in de schilder- als in de bouwkunst maakte hij zulke goede vorderingen, dat men weifelde, voor welke der beide vakken men hem bestemmen zou. Hij zelf koos de bouwkunst en behoorde tot de jongelingen, die door koning Lodewijk Napoleon naar Parijs en Rome gezonden werden, om daar verder te studeeren. Na zijn terugkomst uit Italië werd hij aangesteld tot opzichter der gebouwen van het zeewezen te Rotterdam, en vervolgens bij den waterstaat geplaatst. Later werd hij belast met het maken van een ontwerp tot verbetering en verfraaiing van het lustslot te Soestdijk. Ook de voltooiing van het koninklijke Paleis of Oude Hof werd hem opgedragen, en later ook de voortzetting van den bouw van het paleis van den prins van Oranje, later koning Willem II. Tusschentijds was hij ook geplaatst geweest als professor in de handteeken- en bouwkunde bij de koninklijke Genie- en artillerieschool te Delft. De laatste jaren zijns levens was hij directeur der stadswerken en openbare gebouwen te Amsterdam, waar de wederopbouw der Luthersche kerk onder zijn leiding en die van den heer Suys geschiedde. De Greef was lid van verschillende genootschappen, en beoefende behalve zijn eigenlijk vak, ook nog gaarne de schilder- en teekenkunst, waarvan fraaie proeven, meest landschappen bestaan. Hij liet een belangrijke kunstverzameling na.
Zie: Immerzeel, Lev. en werken der Kunstsch. i.v.
van Dalen