pen. Het meest is hij bekend door zijn vertaling van Homerus' Ilias, die op 17-jarigen leeftijd begonnen, op zijn 28ste jaar voltooid werd. Vijf jaar later, in 1823, verscheen een vertaling ook van de Odyssea. Beide vertalingen in alexandrijnen, zeer geprezen o.a. door Bilderdijk. Thans geeft men de voorkeur aan die van Vosmaer.
Tijdens zijn verblijf te Amsterdam nam 's Gravenweert een zeer werkzaam aandeel in tal van maatschappelijke betrekkingen; zoo was hij jaren lang lid en voorzitter der Plaatselijke Schoolcommissie, commissaris van den Stadsschouwburg, medebestuurder van de koninklijke Muziekschool, eerelid van de Maatschappij ‘Felix Meritis’; sedert 1817 lid en meermalen voorzitter van de Tweede afdeeling van het Kon. Nederl. Instituut. Van 1817 tot 1830 stond hij aan het hoofd van de Nederl. Broederschap der Vrijmetselaren, terwijl hij in 1837 grootredenaar bij het Groot-Oosten van Nederland was. Verder was hij lid van tal van genootschappen, als van de Leidsche Maatsch. d. Ned. Letterk. (sedert 1824) enz.; ook buitenlandsche vereenigingen vereerden hem met hun lidmaatschap.
De volgende geschriften zagen van zijne hand het licht: Theseus, treurspel naar het Fransch van Mazoiër (1806); Iphigenia op Tauris, naar het Fransch van de la Touche (1807); Regulus, een gedicht (1813); Verspreide lettervruchten, waarin behalve Regulus o.a. Het verbond der Edelen en De schim van Karel V voorkomen (1819); de Ilias van Homerus in Nederl. verzen overgebracht (1818-19); de Odyssea van Homerus (1823); De Echt. Tooneelstuk bij het huwelijk van prins Frederik der Nederlanden (1824); Marco Bozaris, de handhaver der Grieksche onafhankelijkheid. Een dichtstuk (1824); Tasso te Rome (1824); Gods redding uit gevaren. Een cantate, door Benucci op muziek gebracht (1825); Blik op de voornaamste wetenschappelijke en letterkundige instellingen in het koninkrijk der Nederlanden (1829); Essai sur l'histoire de la Littérature Neerlandaise (1830); Pompeji. Gedicht (1835); Het Nederlandsche Volksfeest. Tooneelspel, opgevoerd bij het huwelijk van Koning Willem III (1839); Het Noorden en het Oosten. 2 dln. (1840-41). Verder een paar brochures: Het oogenblik en de toekomst (1848) en Het Ontwerp van Grondwet van April 1848 met de Grondwet van 1840 vergeteken (1848); zoomede een groot aantal bijdragen in proza en poëzie in de jaarboekjes en tijdschriften van die dagen. Ten slotte werkte hij mee aan het door het Kon. Nederl. Instituut uitgegeven Glossarium op de werken van Hooft.
Zijn portret is in prent gebracht door P. Velijn; ook in steendruk door Desguerrois en door W.C. Chimaer van Oudendorp.
Zie: Wap, in Levensber. Letterk. 1870, 681; Ned. Spect. 1870, 154; Kalff, Gesch. Ned. Letterk. VII, 115, en te Winkel, Ontwikkelingsgang IV, 406.
Zuidema