[Ghoor, Maria van de]
GHOOR (Maria van de), dochter van Joost, waarschijnlijk geb. te Asten, overl. te Ommel omstreeks 1556 en aldaar begraven in de O.L.V. Kapel (die tevens tot kloosterkerk diende) vóór de deur van het koor.
Het was een eenvoudige, onbemiddelde maagd, die vaak bij 't wonderbeeldje te Ommel ging bidden en daar door herhaalde hemelsche openbaringen aangemaand werd naast de kapel een klooster te stichten. Na den dood harer ouders bouwde zij bij genoemde kapel een groot huis, waar zij met haar zuster Jutken ging wonen. Bij haar sloten zich spoedig eenige andere jonge dochters aan, die gelijk zij den derden regel van St. Franciscus onderhielden, met toestemming van den overste der Minderbroeders. Dit huis werd weldra veranderd in een klooster en door de zusters Mariaschoot genoemd. Den 3en Juni 1539 gaf de bisschop van Luik haar het noodige verlof ‘om cloosterlyck te leven in cleeren ende in andere dingen’. Maria v.d.Ch. werd de eerste mater van 't nieuwe convent, dat onder haar bestuur zeer in bloei toenam. Het klooster, onder de Meierij van den Bosch ressorteerende, is nog tot 1732 blijven bestaan. Haar verschijningen etc. heeft zij 2 Mei 1540 in geschrift gesteld of doen stellen.
Zie: Aug. Wichmans, Brabantia Mariana Lib. III, Cap. 70; Oudheden en Gestichten 661 en vlg.; Schutjes, Gesch. v.h. Bisd. 's Hert. III, 157 en vlg.; Korte Beschr. van de wonderen en Mirakelen geschied te Ommel XVI, vlg.; Onze Lieve Vrouw van Ommel door D(ion) K(oolen) 22 vgl., 53.
H.N. Ouwerling