[Flockenius, Henricus]
FLOCKENIUS (Henricus), zoon van Gerhard Flockenius, predikant aan de Remberti-kerk te Bremen, aldaar 3 Oct. 1602 geb. en 24 Sept. 1680 overl. Nadat hij aan het gymnasium in zijne geboorteplaats het voorbereidend onderwijs had genoten, vertrok hij naar Leiden (ing. 29 Mei 1628) studeerde gedurende zeven jaren, en had zich toen reeds zulk een goeden naam verworven, dat hij te 's Gravenhage en Maastricht in 1632 beroepen werd. Voor beide beroepen bedankt hebbende, vertrok hij in 1633 naar Bremen, en hij werd daar in de plaats zijns vaders verkozen, die toen juist overleden was. Vijftien jaren lang bekleedde hij nu het predikambt in zijne geboorteplaats in welken tusschentijd hij 12 Mei 1645 tot Doctor in de godgeleerdheid te Leiden bevorderd werd, bij welke gelegenheid hij eene Disputatio theologica de Deo et divinis attributis verdedigde en de formulieren van eenigheid teekende. Intusschen hadden de kerkelijke twisten, te Bremen ontstaan, invloed op zijne keuze, toen hij in 1648 een beroep door de gemeente van Emden ontving. Hij werd er 19 Juli bevestigd, doch verwisselde die betrekking in 1650 met het hoogleeraarsambt aan de pas opgerichte Geldersche Hoogeschool te Harderwijk en deed 5 Juli zijne intrede met eene Oratio inauguralis de Providentia Dei singulari circa Academiarum incrementum (Hard. 1650). Hij werd er ook academieprediker.
In Mei 1654 kreeg hij een beroep naar Bremen en met het uitspreken eener Oratio de praeteritis, praesentibus et futuris (Hard. 1655) nam hij 12 April 1655 afscheid, aanvaardde terstond te Bremen het predikambt en werd ook weldra tot professor aan het Gymnasium aldaar aangesteld, welke dubbele betrekking hij bekleedde tot aan zijnen dood.
Zie: Arch. voor Kerk. Geschied. IX, 495; Reershemius, Osfriesl. Pred. Denkmahl