Amsterdam, daar hij voor den handel bestemd was. Maar hij gevoelde meer voor een militaire loopbaan en werd zoo in 1828 cadet aan de Kon. Militaire Academie te Breda. Wegens den Belgischen opstand werd hij in 1830 in werkelijken dienst geplaatst. Hij werd in 1831 benoemd tot tweeden luitenant en was als zoodanig op de citadel van Antwerpen, toen deze in Nov. en Dec. 1832 door de Franschen werd belegerd. Hij werd na de overgave van de citadel krijgsgevangen en keerde in 1834 naar Nederland terug. Hij bracht vervolgens een jaar in West-Indië door en werd daarna bevorderd tot eersten luitenant bij het derde regiment infanterie. In 1846 werd hij op verzoek eervol uit den militairen dienst ontslagen en gaf zich geheel aan historische onderzoekingen, die steeds zijn belangstelling hadden gehad. Als vrucht daarvan gaf hij nog tijdens zijn diensttijd uit Uitkomsten van een onderzoek omtrent de Elseviers, meer bepaaldelyk met opzigt tot derzelver genealogie. Een noodige voorarbeid tot de geschiedenis der Elseviersche drukpers (Utrecht 1845; niet in den handel), waartoe natuurlijk zijn familie-archief hem overvloedig bronnen verschafte. Na zijn ontslag vestigde Elsevier zich te Leiden, in 1849 te Noordwijk, in 1850 nogmaals te Leiden, waar hij veel op het stedelijk archief ging werken. In 1855 werd hij benoemd tot archivaris der gemeente, destijds een feit van ongewone beteekenis. Hij zette zich na zijn benoeming onmiddellijk aan de inventarisatie van het archief; zoo gaf hij uit den Inventaris van het archief der gemeente Leiden, bevattende haar charters en privilegiën, alsmede die van den Burg, van de kerken, gasthuizen en voormalige kloosters, 1240-1644 I (Leiden 1863) en Inventaris enz. bevattende hare registers en
bescheiden van algemeenen aard, alsmede die van het beleg en ontzet in 1574. II (Leiden 1864). Hoewel naar een thans verouderd systeem ingericht, is deze inventaris lang een gids voor het Leidsche archief gebleven. Elsevier was een zeer werkzaam lid der commissie voor geschied- en oudheidkunde van de Maatschappij der Nederlandsche Letterkunde; als zoodanig werkte hij mede aan het bekende Repertorium der verhandelingen en bijdragen betreffende de geschiedenis des vaderlands, in mengelwerken en tijdschriften tot op 1860 verschenen (Leiden 1863) en aan het eerste Supplement daarop (Leiden 1872) Met Fruin en Hooft van Iddekinge gaf hij uit De oude verhalen van het beleg en ontzet van Leiden, bij gelegenheid van het derde eeuwgetijde in hun oorspronkelijken vorm herdrukt ('s Grav. 1874, 40.). Van zijn verdere studiën moet nog worden vermeld De voormalige drukkerij op het raadhuis te Leiden, 1577-1610 (Werken der Maatsch. der Ned. Lett. X). Hij was een trouw medewerker van De Navorscher in zijn eerste jaren. Van 1856 tot 1866 was hij lid van den Hoogen Raad van Adel.
Hij was te Utrecht 21 Mei 1840 gehuwd met Jeannette Augustine barones van Heeckeren van Brandsenburg, geb. 29 Aug. 1807, gest. te Leiden 3 Juni 1879.
Zie: Ned. Spect. 1885, 117 vlg.; Alg. Ned. Fam. Blad 1885, 106 vlg.; Hand. Lett. 1885, 21 vlg. (met bibliographie); De Ned. Adel I, 780 vlg., aangevuld door opgaven van het Centraal Bureau voor Genealogie en Heraldiek te 's Gravenhage.
Brugmans