abdij laten bouwen en uitbreiden. Hij was rechtzinnig in de leer, had echter niet op de candidatenlijst van Holland gestaan. De Haarlemsche kanunniken onderwierpen zich bijna allen aan den nieuwen vicaris en 5 hunner zonden 17 Mei 1707 een verzoekschrift aan de Staten van Holland, om hem toe te laten. 10 Juni werd het behandeld, doch besloten, hem voorloopig niet toe te laten; als hij tegen de plakkaten zou handelen, zou hij worden bestraft. Zij hebben zeker eerst willen onderzoeken of de ‘Jansenisten’ met de keuze genoegen namen en toen dit niet het geval bleek te zijn, kwam van de toelating niets. In het Vaticaansche Archief bevindt zich een stuk, uit het Hollandsch vertaald, een advies aan de Staten, wien ten sterkste wordt ontraden, Daemen te erkennen, omdat deze een boezemvriend is van de Cock en een handlanger der Jezuïeten en niet werd gekozen door de Kapittels van Utrecht en Haarlem.
Toch bleef Rome hem handhaven. Dan besluiten de Staten 18 Febr. 1708, dat de Jezuïeten het land zouden moeten verlaten, als de rust niet binnen drie maanden was hersteld; de Paus gaf niet toe en zoo volgde na eenige verlenging 19 Juli de verbanning der Jezuïeten uit Holland en Westfriesland. In hetzelfde jaar werden zij ook verbannen uit Friesland, Groningen en Overijssel. 21 Dec. 1708 vaardigden de Gecommitteerde Raden van Holland en Westfriesland een plakkaat uit, waarin werd verklaard, dat Daemen nooit als Apost. Vicaris zou worden toegelaten; hij zou afstand moeten doen of anders die provincies verlaten. Bij plakkaat van 26 April 1709 werd hem de uitoefening van zijn ambt verboden, omdat hij was gekozen in strijd met het plakkaat van 17 Aug. 1702 d.w.z. niet gekozen door het gewaande Kapittel van Utecht; de toegang tot Holland en Westfriesland werd hem verboden, zoolang hij niet schriftelijk afstand had gedaan; tevens werd aan regulieren en monniken de toegang ontzegd. Nadat Daemen herhaaldelijk tevergeefs had gevraagd, dat het plakkaat mocht worden ingetrokken of ten minste niet uitgevoerd of verzacht, trok hij zich terug en vroeg herhaaldelijk zijn ontslag te Rome aan. 10 Maart 1711 had hij al afstand gedaan, doch zijn ontslag kreeg hij pas later, eenigen tijd vóór zijn dood. In dien tijd, dat Daemen zijn ambt wegens het plakkaat niet kon uitoefenen, bestuurde de nuntius Bussi te Keulen de Nederlandsche Missie.
Zie: van Heussen, Batavia Sacra II, 530-532; Hoynck van Papendrecht, Hist. Eccl. Ultraj. 64-67; Bijdragen Bisdom Haarlem I; III; X; XV; XVIII; XXIV; XXVI; XXXVI (zie registers); Archief Aartsbisdom Utrecht XV; XVI; XXVIII (zie registers);