[Citters, Aernout van]
CITTERS (Aernout van), heer van Gapinge, zoon van Aernout van Citters, heer van Gapinge en Anna van der Stringe, diens vierde vrouw, werd 10 December 1633 te Middelburg geboren en overleed 12 October 1696 te Madrid. Hij promoveerde 8 Juni 1655 te Leiden op een Diss. in qua illustres aliquot positioncs ex materia testamentaria desumptae, in de rechten en bekleedde vervolgens verschillende ambten, n.l. 1667 lid van den Raad van Vlaanderen, 1671 secretaris van Middelburg, 1674-1680 raadsheer in het Hof van Holland en Zeeland, 1680-1683 lid van den Hoogen Raad, terwijl hij in 1680 tevens ambassadeur aan het Engelsche Hof werd. De tijd, dien hij daar doorbracht, was belangrijk en, in het bijzonder voor een gezant van de Republiek, moeilijk. Van Citters hield zich stipt aan zijn orders maar is te Londen nooit een invloedrijk persoon geweest Hij deelde niet in het vertrouwen van den Prins, noch in dat van den raadpensionaris, maar was aan den anderen kant een der weinigen, die tegenover den eerste een eigen meening durfde hebben. Met van Beuningen trachtte hij in de jaren 1681-1683 te vergeefs Karel II te winnen voor het tegen Frankrijk gerichte verdrag van associatie en vervolgens hem te bewegen Spanje de bij tractaat van 1678 beloofde hulp te zenden. De beide gezanten waren het bij die gelegenheid zeer oneens doch aan van Citters beleefden de Republiek en de Prins toen meer genoegen dan aan van Beuningen, die tijdens zijn verblijf te Londen van meening veranderde en de zaak meer kwaad dan goed deed. Gedurende de regeering van Jacobus II werd van Citters' positie voortdurend lastiger door de dreigende revolutie; hij moest uitvorschen welke verbintenissen er tusschen Jacobus II en Lodewijk XIV bestonden, de gevraagde terugzending
der Engelsche en Schotsche regimenten in Staatschen dienst weigeren en de bedoelingen der bewapening in de Republiek maskeeren. Toen ze ontmaskerd waren, moest hij zijn huis des nachts door ‘over de 50 geresolveerde kerels’ laten bewaken. Het of- en defensief verbond tusschen Engeland en de Republiek, dat hij in 1689 in samenwerking met Witsen, Nassau-Odijk, Dijkveld en Schimmelpenning moest helpen sluiten, droeg zijn goedkeuring niet weg, daar hij het evenals Witsen nadeelig achtte voor de Republiek, doch evenmin als deze kon hij op tegen den wil van den Prins, zoodat ook hij ten slotte, al was het dan een week later dan de anderen, het tractaat teekende. In Januari 1692 werd hij door de Staten aangewezen als buitengewoon gezant aan het Spaansche Hof; eerst in Januari van het volgende jaar besloot hij die benoeming aan te nemen. Door allerlei oorzaken - zijn gezondheid, onveiligheid op zee door den oorlog en het verlies van vier kinderen tegelijk in Juli 1694, waarvan er drie bij den overtocht naar Holland op zee omkwamen - duurde het tot September 1695, voordat hij uit Londen naar Cadix vertrok. Hij mocht zich te Madrid, waar Schonenberg, provisioneel belast met het waarnemen van de belangen der Republiek, wegens oneenigheden van het Hof verwijderd was, niet legitimeeren en geen kennis geven van zijn komst, zoodat hij zijn publieke intrede nog niet gehouden had, toen hij den 12en October 1696 overleed. Het lijk werd in December 1697 naar Middelburg vervoerd, waar het in de St.