[Cate, Gerhardus ten]
CATE (Gerhardus ten), zoon van den koopman Christoffel ten C. en Hendrika Sluiter, geb. te Neede 1699, overl. 28 Nov. 1749 te Harderwijk, studeerde te Deventer en te Utrecht (ingeschr. 1725) in de Theologie, en promoveerde er 17 Juli 1725. In dat jaar werd hij professor in de philosophie aan het Athenaeum te Lingen, in 1728 te Deventer, welk ambt hij aanvaardde met een Oratio de priscorum in summo hominis bono definiendo erroribus; tot professor in de Theologie en Oostersche talen te Harderwijk beroepen, aanvaardde hij dit ambt met een Oratio de regno Dei et Christi op 21 Juni 1743. Rector was hij in 1744/5, en hield bij zijn aftreden een Oratio de regni Dei et Christi fato inter gentes. In 1747 werd hem ook het professoraat in de Kerkgeschiedenis opgedragen.
Hij schreef nog: Carmen de rebus et moribus Belgarum (Daventr.); Epistola ad Leon. Offerhausium, in qua dubiorum et difficilium quorundam e Prophetis locorum explicatio, Evangelicae historiae congruens (in Offerhausii Spicilegium historico-chronologicum 557); Disseratio de omnipraesentia Dei (1719); Laudes Domini J.C. (1739); Pax Aquisgranensis carmine celebrata (Harder. 1749); Opuscula theologica et poetica (Harder. 1750).
Zie: Saxe, Onom. Liter. VI, 460; VII, 368; Fransen van Eck en Bosscha, het Tweede Eeuwf. van Deventer's Athen., 107 en 108; Bouman, Geschied. der Geld. Hooges. II, 137, 147-153, 183, 610; Glasius, Godgel. Nederl. in voce; Visscher en van Langeraad, Prot. Vaderland. II, 24; van Slee, Athenaeum illustre (1916) reg.
Molhuysen