C.
[Cabeljauw, Joannes]
CABELJAUW (Joannes), Cabillavius, zoon van Abraham C. en Maria van Leest, geb. 1600 of 1601 te Amsterdam, overl. te Gothenborg 1652, en 5 Dec. van dat jaar in de Riddarholmskerk te Stockholm begraven. De vader was omstreeks 1605 naar Zweden verhuisd en keerde 1617 naar Holland terug. Joannes studeerde te Leiden (ingeschr. 26 Juni 1619) en verdedigde daar 12 Jan. 1624 Theses de Usuris et Mora, waarop 16 Jan. de plechtige promotie volgde, bij welke gelegenheid hij een Oratio de conjungenda politica scientia cum jurisprudentia hield. Blijkbaar was dit dus een publieke promotie in optima forma, wat ook daaruit blijkt, dat de Prins van Bohemen er bij tegenwoordig was (volgens Bronchorst). In het zelfde jaar vertrok C. naar Zweden, waarheen in dezen zelfden tijd ook de vader terugkeerde, die er tot Directeur der Rekenkamer benoemd was. In 1629 was Johannes weder in het vaderland terug, liet zich 24 Maart v.d.j. andermaal als student te Leiden inschrijven, maar vestigde zich als advocaat voor het Hof van Holland in den Haag. Een poging om een professoraat te Leiden te krijgen mislukte. In 1631 woonde hij korten tijd in Leiden, doch ging weldra naar Utrecht, waar hij 18 Mei 1633 huwde met de schatrijke Machteld Haeck, dochter van Wouter H. en Lucretia van der Horst. Kort na het huwelijk verhuisde hij naar Bremen, waar de schoonvader bezittingen had, en indien er in de jaartallen bij Moes (zie onder) geen fouten geslopen zijn, werd het echtpaar daar reeds in Juli een zoon geboren.
Pogingen om thans te Utrecht of te Harderwijk tot professor benoemd te worden faalden evenzeer, trots de bemoeiingen van invloedrijke vrienden als Dan. Heinsius. In Nov. 1636 keerde C. andermaal naar Holland terug en wist eindelijk een professoraat te bemachtigen: 13 Sept. 1640 benoemde de Amsterdamsche vroedschap hem tot prof. in de Rechten aan het Athenaeum Illustre, en 30 Dec. v.d.j. hield hij zijn inaug. Oratio de praeparamentis ad studium juris (Amst. 1641). Maar hij verwaarloosde zijn colleges zoodanig, dat de regeering 29 Jan. 1646 het besluit nam hem met ingang van 1 Mei te ontslaan; C. voorkwam dit door 6 April zijn ontslag te nemen. Hij ging nu weer naar Zweden en werd er burgemeester van Gothenborg, in welke functie hij 1652 overleed, na 31 Mei 1651 in den adelstand te zijn verheven. Uit zijn huwelijk met Machteld Haeck werden 2 kinderen geboren: een jong gestorven zoon Gustaaf (1633? geb., student te Leiden 19 Mei 1654) en een dochter Maria (1639?-88), geh. met Peter von Duyverlandt von Rodin.
Hij schreef een viertal verhandelingen, die denkelijk nooit gedrukt zijn: Agrippina; de Brevitate; de Tranquillitate; de Beneficiis; verder Meditationes sacrae in Psalmum VI (L.B. 1630) en hij gaf zijn briefwisseling uit in 2 Epistolarum Centuriae (I: Stockholm 1626; II: den Haag 1631). Een titelblad eener andere editie vermeldt Moes. Ook liet hij aanteekeningen in hs. op Persius, Gellius en Symmachus na.
Zie: E.W. Moes in Oud-Holland V (1887) 33-44; Bronchorst, Diarium ed. van