Nieuw Nederlandsch biografisch woordenboek. Deel 4
(1918)–P.J. Blok, P.C. Molhuysen– Auteursrecht onbekend
[pagina 372]
| |
adjudant-generaal van prins Willem V en bij afwezigheid van den erfprins kommandant der vesting Breda. Dumouriez, die met zijn leger in Febr. 1793 de noordbrabantsche grenzen was overgetrokken, had het oog op deze stad geslagen, die hem als steunpunt en wapenplaats bij zijn verder voortrukken van groot nut kon zijn. Met den toestand der vesting was hij goed op de hoogte: door verstandhouding met de overwegend anti-stadhouderlijke magistraat was het hem bekend, dat de vestingwerken in vrij wel vervallen staat waren, dat het garnizoen van 5000 man op 1600 was teruggebracht en dat de verdedigers van de burgerij geen medewerking hadden te hopen. Willem V, wien het bezit van Breda zeer ter harte ging, meende aan niemand beter dan zijn adjudant-generaal de verdediging der veste te kunnen toevertrouwen. Hij had hem gelast de stad niet dan in de uiterste noodzakelijkheid over te geven en hem alle medewerking toegezegd. Toen nu echter 18 Febr. de eerste fransche troepen, 200 kurassiers, verschenen, die ongehinderd het dorp Prinsenhage bezetten, bracht de stadhouder van Bylandt zijn zorgeloosheid onder het oog en drong opnieuw aan op het nemen van krachtiger maatregelen. Doch tevergeefs! Binnen Breda bracht men den tijd door in twisten met de magistraat en met besprekingen hoe en wanneer een eigenlijke overgaaf der vesting behoorde te geschieden. Zoo gebeurde het dat de krijgsraad reeds 20 Febr., dus nog drie dagen vóór het eerste schot uit de fransche kanonnen was gelost, een plan van capitulatie vaststelde! In den morgen van den 23en Febr. deed Dumouriez de stad door zijn aide-de-camp kolonel Davaux opeischen. Hij ontving een weigerend antwoord, waarop de stad eenige uren uit het klein getal meegevoerde kanonnen werd beschoten. Wel werd dit vuur met nadruk beantwoord, doch toen den volgenden morgen een tweede opeisching was gedaan, werd Breda op voorstel van van Bylandt en met goedvinden van den krijgsraad overgegeven. De dreigende houding der burgerij en de voordeelige voorwaarden door de Franschen aangeboden, zijn ongetwijfeld op dit ongelukkig besluit van invloed geweest, doch de houding van den kommandant en den krijgsraad (die later volmondig erkende zijn plicht niet geweten te hebben) verwekte bij de verdedigers der Republiek het uiterste misnoegen. Aan een krijgsbende van nauwelijks 1000 man was een stad met een garnizoen van 1600 man overgegeven; een rijke voorraad en 360 stukken geschut gingen daarbij teloor, terwijl aan de vestingwerken geen noemenswaardige schade was aangericht. Van Bylandt, die met zijn garnizoen mocht aftrekken, werd onmiddellijk naar den Haag opontboden en op het provoosthuis der Generaliteit gevangen gezet. Voor een buitengewonen hoogen krijgsraad gebracht, werd hij bij sententie van 4 Juni vervallen verklaard van al zijn militaire charges, veroordeeld om op den wal van Breda met het zwaard over het hoofd te worden gestraft en voorts tot levenslange gevangenisstraf verwezen. De stadhouder verleende evenwel kwijtschelding van het zwaaien met het zwaard over het hoofd, terwijl al spoedig, bij de veranderde tijdsomstandigheden, de deuren van zijn gevangenis werden ontsloten. Bijna een halve eeuw na zijn verscheiden werd nog een poging tot rehabilitatie gewaagd. Alstoen verscheen: Verdediging van Alexander Graaf van Bylandt ('s-Gravenhage 2 Mei 1864); dit geschrift werd gevolgd door een ander: De verdediging van | |
[pagina 373]
| |
A. gr. v.B. getoetst aan de waarheid ('s Gravenhage 2 Juni 1864), waarop weder een dupliek onder den titel: Slotwoord der verdediging van Alex. gr. v.B. ('s Grav. 11 Juli 1864). Van Bylandt was te 's-Gravenhage 9 October 1765 gehuwd met Anna barones van der Duyn (1747-98), dochter van Aarnout Joost, heer van 's Gravenmoer, etc., en van Anna Margaretha van Aerssen. Zij scheidde van haar man in 1793 (zie o.a. Haagsch Jaarb. 1903, 290 en 406) en had bij hem zeven kinderen. Van hun zoons volgen Jean Charles (kol. 381) en Carel Adam (kol. 373) en komen Otto Anna en Willem Frederik in dl. lll, kol. 188 en 189 voor. Een vijfde zoon, François Louis, is in 1845 in N. Amerika overleden, na hier te lande als kolonel der infanterie te hebben gediend. De beide andere kinderen waren dochters, die in de familiën Quadt-Wickradt en van der Staal van Piershil zijn gehuwd. Zie: Colenbrander, Gedenkstukken I, 213, 214; Bosscha, Neerl. Held. te land III, 10-15; Sententie tegen Alexander grave van B. (Amst. 1793); Jaarb. Ned. Adel IV, 129-132. Regt |
|