Nieuw Nederlandsch biografisch woordenboek. Deel 4
(1918)–P.J. Blok, P.C. Molhuysen– Auteursrecht onbekend
[pagina 318]
| |
den jongen Vitringa eene door hem zelven opgestelde verhandeling verdedigde; daarna te Leiden (ingeschreven 14 Sept. 1722), en werd in 1723 predikant te Dronrijp, in 1725 te Hindelopen, waar hij in 1730 een beroep naar Bolsward ontving, hetgeen hij niet aannam, in het zelfde jaar een naar Harlingen, dat hij aannam. Na aldaar vier jaren met vrucht het leeraarsambt te hebben waargenomen, werd hij in 1734 door de gemeente van Amsterdam begeerd, welke gemeente hij nog twee-en-twintig jaren met leer en wandel stichtte. Hij is tweemalen gehuwd geweest, eerst 2 Mei 1730, met Wilhelmina Boonen, overl. 11 Feb. 1742, uit welk huwelijk twee zonen en vier dochters. De oudste zijner zonen was Petrus (1) (kol. 319), terwijl zijne eene dochter geh. was met den amsterdamschen predikant Petrus Broes (kol. 314) en eene andere met Abraham Jacob Drijfhout, hoogleeraar te Harderwijk (zie dit deel). 15 Dec. 1744 hertr. B. met Clara Constantia van den Burch. Hij gaf in het licht: De Gangen van Vorst Messias in het Heyligdom, vertoont in ene schriftmatige verklaringe en toepassing van den LXV IIIsten Psalm, waar agter gevoegt is eene korte uitbreiding van dat liedt, alsmede eene Kerkelijke Redevoering over Timoth. IV vs. 2. 3 en 4, gedaan bij de bevestiging van Winold Budde (Amst. 1753). Na zijn dood is nog van hem in druk uitgegeven: Over den tweeden Brief van Petrus (Utr. 1760); Over den Brief aan de Galaten (Utr. 1762). Zie: Visscher en van Langeraad, Prot. Vaderland 1, 645. Molhuysen |
|