te 's Hertogenbosch op derzelver Kerkgebouwen tegen het Roomsch Kerkgenootschap verdedigd uit oorspronkelijke stukken ('s Hert. 1800).
In 1803 verhuisde v.B. naar den Haag en werd benoemd tot lid der Algemeene Armen-Commissie van Holland. Na in 1806 tot President der Hoofdcommissie voor de zaken der Verponding te zijn benoemd, werd hij in 1808 aangezocht om zich de benoeming tot Landdrost van Oost-Friesland te laten welgevallen, maar hij verkoos zijn betrekking te behouden, welke, na de inlijving van Holland in het Fransche Keizerrijk, vervangen werd door die van Keizerlijk Commissaris voor het Kadaster in de Hollandsche Departementen. Ook deze verviel bij de invoering der Fransche belastingwetten in het jaar 1812 en werd verwisseld met eene aanstelling als Directeur der Directe belastingen in Friesland, als hoedanig hij in 1819 gepensionneerd werd.
Hij vestigde zich te Haarlem, waar hij 1824 lid van den raad werd. In 1826 werd hem de titel van baron verleend. Hij was gehuwd met Mary Douglas, dochter van den Luitenant-Generaal Robert Douglas.
Behalve bovengen. werken gaf hij: G. Craufurd, De eer van het gelijkwaardige, of verklaring van den aard, de waarde en het vermogen van het geld (uit het Engelsch: The doctrine of equivalents) ('s Grav. 1804); Brieven over den Runen-staf in Algem. Konst- en Letterbode 1822; en Verhandeling over de in 1818 ontdekte Drentsche Veenbrug in Oudheidkundig Tijdschrift III.
Zie: bovengen. Mémoires; Halmael, Geslachtstregisters; Hermans, Conspectus 28, Colenbrander, Gedenkstukken I, 496 vlg.
Molhuysen