daan, liet Botterman zich door het consistorie der gereformeerden examineeren in 1739. Zij spraken hem vrij, maar op grond van een loftuiting van prof. Cornelis van Velzen, werd hij nu door Rijsdijk beschuldigd eigenlijk gereformeerd te zijn. Na diens vertrek naar Almelo (1742) verbeterde de toestand. Botterman was bestuurder der Doopsgezinde sociëteit in Groningen en was nog in 1752 leeraar. Hij schreef Het ware afbeeldsel van een collegiant (Leeuw. 1735), dat door Rijsdijk en prof. A. Driessen is bestreden, en Vriendelijke en ernstige aanmerkingen op de verhandelinge van ds. Jac. Rijsdijk (Gron. 1742).
Zie: G. Floris, Verhaal van eenige voorvallen betreffende E. Botterman en de Collegianten (Gron. 1735); voorts J.C. van Slee, De Rijnsburger Collegianten (Haarl. 1895) 229 en S. Blaupot ten Cate, Geschiedenis der Doopsgezinden in Groningen (Leeuw. Gron. 1842) I, 166, 194.
Vos