[Bos, Lambertus van den]
BOS (Lambertus van den) of Bosch, geb. waarschijnlijk in 1610, werd in 1654 benoemd tot conrector aan de Illustre school te Dordrecht, komende van Helmond. Van den Bos, reeds als letterkundige bekend door velerlei werken en werkjes, heeft te Dordrecht het schrijven met te meer ijver voortgezet soms onder den schuilnaam Sylvius, maar gaf zich later over aan dronkenschap, nalatigheid en ongebondenheid, waarom hij in 1671, naar hij meende door toedoen van Mr. Cornelis de Witt, uit zijn ambt ontslagen werd. Nog na den moord op de gebroeders de Witt vervolgde hij den Ruwaard met zijn smaad in zijn Reysende Mercurius, en ook in zijn Fransche Mercurius, waarover hij door Joachim Oudaen tot tweemaal toe onder handen genomen werd. Na zijn ontslag vertrok hij met vrouw en dochter naar Beverwijk. Later woonde hij te Amsterdam, waar hij zeer bevriend was met den boekverkooper Jacob Lescaille, die verschillende werkjes van hem uitgaf. In 1683 woonde hij te Vianen. Wanneer hij overleden is, is onbekend, maar in 1698 zag nog van hem het licht: Treurtoneet van Doorlugtige Mannen (Amst. 1698, 3 dln.) Hij moet dus omstreeks dien tijd gestorven zijn. Van den Bosch was ondanks zijn gebreken, een bekwaam man. Hij verstond, behalve de klassieke talen, Engelsch, Fransch, Italiaansch en Spaansch, wat hem in staat stelde veel en velerlei te vertalen. Hij is een echte veelschrijver en broodpoëet geweest. Geschiedenis, novellen, gedichten, treurspelen, vertalingen vormen tezamen een bijna onafzienbare reeks geschriften, waarvan, voor zoo ver bekend, het eerste in 1646 verscheen. Vele zijner werkjes zijn uiterst zeldzaam, sommige zijn van belang. Zoo vertaalde hij het eerst Don Quichotte in het Nederlandsch en
gaf hij een tweetal arcadische werkjes uit, waarin hij een rijkdom van buitenlandsche novellen bijeenbracht, nl. Dordrechtsche Arcadia en Zuyt-Hollandtsche Thessalia. Als dichter en tooneelschrijver is hij het minst beteekenend; hij is langdradig en zonder verheffing. In 1660 verzamelde hij een aantal verzen van anderen onder den titel Herstelde Zeegtriumph van Karel II (tweemaal gedrukt). Als dichter gaf hij o.a.: Essays of Poetische Betrachtingen zijnde Thebaidos, Belgiados en Mauritiados (Amst. 1646); Batavias of Batavische Aenaeas enz. (Amst. 1648); Der Poëten Lustprieel of Dichtkunst, (Amst. 1649); Brittannias of herstelde Majesteyt, Heldendicht, (Dordr. 1661); Sacrum Melos of Kerckgeheymenis d.i. Schat der Kennisse en dienst Godts enz. (Dordr. 1662); Goddelijke Voorzienigheyd en Rymatlas of sphaera mundi (Dordr. 1662); Merwekroon der stadt Dordrecht toegeeygent (Dordr. 1662) (achter de Dordr. Arcadia); Lofdicht op de terugkomst van den Ruwaerd. Voorts vindt men nog tal van gedichten van zijn hand voor de werken van tijdgenooten en in de Bloemkrans van Verscheyde Gedichten (1659).
Van zijn prozawerken noemen wij: Zuyt-Hollandtsche Thessatia (Gor. 1662); Dordrechtsche Arcadia (Dordr. 1662, Amst. 1701); Avonturen van Don Quyote de la Manche van Cervantes (Dordr. 1657, zeven drukken).
Tot zijn geschiedkundige werken behooren: Historisch Verhael van de schrickelijcke beroerte van Napels enz. (Amst. 1650); Het tweede deel van het oproer te Napels enz. (Amst. 1652); Napelsche Beroerte (Amst. 1652); Engelsche Florus of kort begrijp der Engelsche Geschiedenis tot de doodt van