[Booth, Willem]
BOOTH (Willem), geb. te Utrecht in 1642, overl. aldaar 23 Sept. 1717, begr. in de St. Geertekerk; zoon van den raadsheer Mr. Cornelis (kol. 217) en van diens 2e vrouw Digna van Wyckersloot. Hij trad in militairen dienst. In 1674 was hij te Kampen (in welke hoedanigheid blijkt niet) tijdens het verblijf in en het vertrek der fransche troepen uit die stad. Wat aldaar gebeurde heeft hij opgeteekend in een dertigtal curieuse brieven, gericht aan zijn ouders te Utrecht, welke m.s.s. 3 April 1906 bij Fred. Muller te Amsterdam werden verkocht.
In hetzelfde jaar was hij als majoor onder de bevelen van Rabenhaupt in het merkwaardig beleg van Grave. 15 Juli 1674 werd hem door dezen veldheer opgedragen met 180 man het eilandje Middelweerd (in de Maas, tusschen Mook en Grave) te bezetten. Hij volvoerde de hem opgelegde taak, doch Chamilly, fransch commandant binnen Grave, het belang van dit gewichtige punt inziende, stelde zich aan het hoofd van een krijgsmacht om het eilandje aan de staatsche bezetting te ontrukken. Heldhaftig verdedigde Booth met zijn officieren het hem toevertrouwde punt tegen de overmacht, en niet nadat de kleine bezetting voor een groot deel was gesneuveld en alle munitie verschoten was, gaf Booth, zelf twee wonden ontvangen hebbende, (het fransche relaas spreekt van zes of zeven), die hem de aanvoering onmogelijk maakten, het eilandje aan de Franschen prijs.
Waarschijnlijk ten gevolge van dit kloekmoedig gedrag werd Booth later tot luitenant-kolonel bevorderd.
Bij zijn echtgenoote Agneta Teyller, in 1712 overleden, liet hij geen kinderen na. Hijzelf overleed als laatste mansoir van zijn voornaam geslacht hier te lande.
Zie: Balen p. 1000; Valckenier, Verwerd Europa II, 924-927; Bosscha, Ned. Held. te land II, 156, 157.
Regt