heel vrij. Bonnet daarentegen verdedigde de stelling, dat, als de rede zich verzet tegen de geopenbaarde heilwaarheden, aan de rede het zwijgen dient te worden opgelegd. Het was de oude strijd in nieuwen vorm. Maar aan van Hemert blijft de eer, dat hij ‘de formeele zijde van alle mogelijke dogmatische kwesties het cerst zuiver aan de orde gesteld heeft.’
Ten derden male, thans reeds op hoogen ouderdom, ontstak Bonnet het twistvuur met zijnen ambtgenoot Jodocus Heringa Eliza's zoon, wiens vrijere denkbeelden hem reeds lang hadden geërgerd. Heringa was in 1794 hoogleeraar te Utrecht geworden en had van stonde af Bonnet en Rooyaards tegenover zich gehad, hij die in zijne intreerede o.m. had durven zeggen, dat de leer des N.T. niet altijd strookte met de latere dogmatiek. Nu, in 1803, werd hij beschuldigd gezegd te hebben, dat men zalig kon worden ook zonder in de godheid des Heiligen Geestes te gelooven, en daartegen schreef toen Bonnet zijn Eerste brief aan een vriend. Heringa antwoordde met eene Afgeperste verdediging, titel die inderdaad zuiver zijne stemming weergaf, waarop Bonnet een tweeden brief en Heringa nog een eerste en tweede vervolg op de afgeperste verdediging deed verschijnen. Het was deze twist, die den weinig tot polemiek geneigden Heringa die omzichtige bedachtzaamheid leerde, welke hem sinds onderscheidde. Bonnet ging een jaar na dezen strijd tot zijne rust in, de herinnering achterlatende aan een lang en met toewijding bekleed professoraat, waarin hij, gelijk eens zijn beroemde (voor)naamgenoot, voor de handhaving van het Dordtsche systema pal stond.
Hij was gehuwd met Apollonia Wesseling. Er is een portret van hem, door Jacob Maurer geschilderd en door R. Vinkeles gegraveerd, een ander door Joh. van der Wal. Ook G. Kitsen en P.H. Jonxis graveerden zijn portret.
Hij schreef, behalve al het reeds genoemde, nog eene Opheldering van Salomo's Prediker (2 dl. 1781-83) en Gedachten over het lijden en den dood van Jezus Christus (1792).
Zie: Ypey, Gesch. v.d. kr. kerk i.d. 18e eeuw VII, 394-401; VIII, 660-66; Ypey en Dermout, Gesch. d. Ned. Herv. kerk III, 532-538; Glasius, Godgel. Nederland I, 129-133; II, 85, 435 vlg.; Sepp, Pragm. gesch. d. theologie, 22 vlgg., 137-141, 174-177, 250; Van Langeraad, Prot. Vaderl. I, 483-488; L. Knappert, Gesch. d.N.H. kerk II, 85-88, 92, 134; H.Y. Groenewegen, Paulus van Hemert als godgeleerde en ats wijsgeer 18-78.
L. Knappert