de koning Willem 11 hem tot zijn opperschenker en tot grootofficier van zijn Huis. Sedert trok hij zich op zijn kasteel te Heeswijk terug, waar hij zich wijdde aan de beoefening van kunsten en wetenschappen en aan zijn dierbare verzamelingen; ook bleef hij den landbouw een bijzondere aandacht schenken.
Hij schreef: Het district van St. Nicolaes, voorheen Land van Waes, provincie O.- Vlaanderen, beschouwd met betrekking tot deszelfs natuur-, staat en geschiedkunde, gevolgd door eene bijzondere beschrijving van elke stad, dorp of gemeente in hetzelve gelegen (St. Nicolaes 1825. 3 dln.); Proef op de aanmoediging en uitbreiding der linnenweverijen in Oost-Vlaanderen (Gent); Rapport sur la culture et la manipulation de la garance, à la Société d' Agriculture et de Botanique à Gand, in Messager des Sciences et des Arts de Gand, pour l'annee 1828; Vlugtig overzigt der geschiedenis van Belgie en die van Polen, toegepast op de tegenwoordige gebeurtenissen tot 1 Jan. 1831 (den Bosch 1831); Essai sur l'importance du commerce, de la navigation et de l'industrie dans les provinces, formant le Royaume des Pays-Bas, depuis les temps les plus reculés jusqu'en 1830 (La Haye et Brux. 1845. 3 vol.); ook in het Nederlandsch: Proeve over de belangrijkheid van den handel, de scheepvaart en de nijverheid in de gewesten van 1813-30 uitmakende het Koningrijk der Nederlanden, uit de beste bronnen en van af de vroegste tijden tot den jare 1830 ('s Gravenhage 1845).
Hij huwde 20 Febr. 1821 te Gent Jonkvr. Eugenie Thérèse Barbe Ghislène Papejans van Morchoven, gezegd van der Strepen, dochter van Ridder Jac. Joseph. en van Theresia Gratiana Barbara Ghislène Piers van Welle. Zij overleed 11 Febr. 1843 en werd te Heeswijk begraven. Uit dat huwelijk werden geboren 1o. Alberica, die jong stierf, 2o. Amedeus Andreas Robertus, geb. te St. Nicolaas 20 Juni 1823, overl. te Gent 11 Dec. 1874; 3o. Ludovicus Maria Christianus, geb. 24 Mei 1826 te St. Nicolaas, ongehuwd overl. op het kast. te Heeswijk 11 Juni 1890; 4o. Donatus Theodorus Albericus, geb. te Gent 16 Febr. 1829, overl. op 't kast. van Heesw. 22 April 1895, na kerkelijk te zijn gehuwd geweest.
‘Niet te ontkennen valt, dat de gouverneur Van den Bogaerde en zijn beide zoons Jhr. Louis en Jhr. Alberic voor een groote Europeesche beweging waar men zich onderzoekend en vol eerbied keerde tot oude kunst, in ons land het eerst en met halsstarrige overtuiging metterdaad getuigd hebben. Door hunne intelligentie is in een tijd van algemeene en vandalistische verwaarloozing dezer dingen veel moois voor ondergang behoed en een gansch bijzondere en karaktervolle collectie samengebracht. Ook dient geprezen de waarlijk jonkheerlijke liberaliteit, waarmee deze liefhebbers hunne verzamelingen voor ieder ter bezichtiging openstelden’ (Jan Veth in de Amsterdammer Juli 1892). Het levensgroot portret van den gouverneur bevindt zich in een der zalen van 't gebouw van 't Prov. Gen. te den Bosch. Een verkleinde afbeelding daarvan, door D. Dubois op steen gebracht, bevindt zich vóór den Almanak voor de prov. N. Br. 1839. Verder waren enkele portretten van hem, zijn gemalin en zonen aanwezig op 't kasteel van Heeswijk. Zie Eigen Haard 1896, 421, 423.
Zie: C.R. Hermans in Levensber. Letterk. 1858; Panthéon Biograph. Univers. 1856; Journal de Gand du V Févr. 1820; de Aardbol, Beschrijv. der Nederl. 578; Geschied- en Aardrijksk. beschrijving van Noord- Brabant, 81; Handelingen v.h.