[Bloemaert, Blommers, Bloemerius]
BLOEMAERT (Blommers, Bloemerius), Alstenus, Alstenius, Alst. Uit een akte van verkoop, in 1571 opgesteld, blijkt dat hij van Amsterdam geboortig was. Hij treedt in die akte op als kanunnik der Kathedrale kerk van Haarlem, tot welk ambt hij krachtens de oprichtingsbulle van het diocees als regulier van Heilo was aangewezen. Vóór het oprichten van het Haarl. kapittel had hij in zijn klooster den post van procurator vervuld. 30 Maart 1575 onderteekende hij het verdrag, dat tusschen de kanunniken werd gesloten over de verdeeling der inkomsten van Heilo en Geervliet. Na het verbreken der satisfactie in 1578 bleef Bl. met nog andere medekanunniken in Haarlem achter en wijdde zich daar heimelijk aan de zielenzorg. Uit een schrijven van Vosmeer, uit 1594, blijkt, dat hij toen de senior der Haarlemsche kanunniken was en bij afwezigheid van deken a Fine den titel van vicedecanus voerde. Het oordeel van den vicaris apostoliek luidt echter in datzelfde schrijven niet gunstig over Bl.; volgens hem was hij ‘een man aan wien men niets kan toevertrouwen.’
Nadat in 1603 de uitlandige Vicaris apostoliek S. Vosmeer op grond van vermeend landsverraad was beboet en verbannen, trachtte men de overige priesters van aanzien, in de Holl. missie werkzaam, te vangen. Dit lot viel ook ten deel aan den kanunnik Bl., die te Haarlem werd gegrepen terwijl hij de heilige mis las. Of hij nog zijn vrijheid