[Blau, Hieronymus de (1)]
BLAU (Hieronymus de) (1), ged. te Leeuwarden 28 Jan. 1616, gest. 13 Dec. 1672 en begr. in de Galileërkerk ald., was de zoon van Gerardus de Blau, sinds 1614 adv. voor den Hove v. Friesland (gest. 1630) en Auckje Polman, en de kleinzoon van Quirijn de Blau, die van 1602-1633 gouverneur van Coevorden was en Anna Hardenberg. Hij promoveerde te Franeker in de rechten en werd op 20 April 1637 als advocaat ingeschreven. In hetzelfde jaar trouwde hij met Geeske Brouerius uit Zwolle, uit welk huwelijk zeven kinderen zijn geboren. De magistraat van Leeuwarden benoemde hem in 1655 tot pensionaris dezer stad; later vervulde hij die functie ook voor Harlingen, en werd vervolgens op 18 Jan. 1664 tot Lands-advocaat van Friesland aangesteld. Van 1 Jan. 1670 tot zijn overlijden is hij burgemeester van Leeuwarden geweest, terwijl hij enkele weken voor zijn dood, op 22 Oct. 1672, nog tot lid van de Vroedschap werd gekozen.
In het rampjaar 1672 was hij mede-afgevaardigde voor Leeuwarden ten landsdage en leidde als zoodanig de vergadering der buitengewone Gecommitteerden tot de reformatie uit de Steden van Friesland, welke in Sept. 1672 te Leeuwarden ten raadhuize werd gehouden (zie over deze vergadering: Sylvius, vervolg op Aitzema, Zaken van Staat en Oorlog, dl. I. boek 8, blz. 565 en v.v.). De onaangenaamheden, welke hieruit voor hem voortvloeiden, hebben zijn dood verhaast, volgens de getuigenis van zijn medegecommitteerde, Dr. G. Hagius, in diens pamphlet: Afgeparste Waerheyt ofte nodige aenwijsinge hoe dankbaerlijk de Magistraat, enige uyt de Vroedschap ende alle de praesente bevelhebbers van Leeuwarden tracteren hare Gecommitteerden, die zij tot het instellen der reformatoire poincten op den 27en Sept. 1672 bij d' Ed. Mog. Heeren Staten van Frieslandt gearresteert, hebben genomineert ende versocht.
Behalve de rechtsgeleerdheid heeft de Blau ook de dichtkunst beoefend, blijkens een in 1656 bij F. Hardomans te Leeuwarden verschenen gedicht, dat tot titel heeft: Querimonia et deprecatio quibus perpetratorum criminum non defensio, sed ignoscendi cupiditas et gratiae postulatio continetur, nomine omnium vere poenitentium pestilenti hac ac calamitosa tempestate.
Zie: de Chalmot, Biogr. Woordenboek III, 132; De Kerkelijke archieven van Leeuwarden; Gab. de Wal, De claris Frisiae Jureconsultis, 314.
Visscher