Fortuna (ex. in eigendom van A. Mensing te Amsterdam).
Eigenlijke geschriften van zijne hand bestaan, behalve de Atlas, niet. Slechts kent men een extract-journaal van de reis naar het Noorden in 1595, doch slechts in de Engelsche taal (bij Purchas), een extract-journaal van de reis van 1596 doch in Fransche vertaling (bij Hessel Gerritsz, Spitsbergh) en eene verhandeling van den Noor Ivar Baardson, overgezet in het Engelsch (bij Purchas). In het Rijksarchief van Zeeland komen stukken voor, die hij medeonderteekend heeft, maar de meest algemeen bekende handteekening is die, welke voorkomt op het beroemde ‘cedelken’, dat thans in het Rijksmuseum wordt bewaard, alwaar hij zijn naam schrijft Wyllem Barents.
Zijn algemeene bekendheid dankt hij aan zijne tegenwoordigheid op de reizen van 1594, 95 en 96, welke ten doel hadden de noordelijke doorvaart naar Indië op te sporen. Andere reizen waaraan hij zou hebben deelgenomen zijn trouwens niet bekend. In 1594 neemt hij, als schipper en stuurman van de Amsterdamsche schepen, deel aan de reis onder Corn. Cornelisz Nay, doch met de bevoegdheid om zich aan de Noordkaap van diens vloot af te scheiden en een doorvaart te zoeken benoorden Nova Zembla om. Hij ontdekt op die reis de Westkust van dat eiland tot aan de Eilanden van Oranje. In 1595 neemt hij, met twee Amsterdamsche schepen, deel aan de expeditie, weder onder Nay, welke beproeven zal een weg door Straat Waygatsch, naar Indië te vinden. Op deze reis komt niets vermeldenswaardigs voor; slechts blijkt wèl (uit de Veer's ‘Drie Seylagiën’ en van elders) dat Barents krachtig eigen inzichten trachtte door te drijven en ook, reeds toen, omging met het denkbeeld van te overwinteren in afwachting van gunstiger omstandigheden om, tijdens de lente, de reis voort te zetten. In 1596 vaart hij opnieuw uit, thans als wetenschappelijk leider van eene expeditie bestaande uit twee Amsterdamsche schepen (Jacob van Heemskerck en Jan Cornelis Rijp als Schippers), kennelijk met opdracht om een doortocht te zoeken in ongeveer recht Noordelijke richting. Met terzijdestelling daarvan trachtte hij weder de reis in de richting van Nova Zembla te sturen; het gedrag echter van Rijp, die Noordelijke koersen stuurde, noopte hem om met dezen eenzelfde richting in te slaan. Beiden werden beloond door de ontdekking van Beren-Eiland (10 Juni) en van Spitsbergen (17 Juni). Toen er, bij Spitsbergen, geen doortocht gevonden werd, keerde men naar het Beren-Eiland
terug, alwaar Barents en Rijp uiteengingen. Barents zette koers naar Nova Zembla. Onderweg blijkt hij het hypothetisch Willoughby's Land van de kaart te hebben geschrapt (zie de posthume kaart van 1598). De Noordkust van Nova Zembla werd nu verkend voorbij de Oranje-Eilanden en tot aan den IJshoek, alwaar het schip in het ijs beklemd geraakte. Het verhaal van de daarop gevolgde overwintering in een uit noodmaterialen gebouwde hut en van de terugreis in open sloepen, waarbij Barents overleed, is wereld vermaard.
Een portret van Barents komt voor op een allegorische prent van 1613, 14 of 15, die uiterst zeldzaam is (zie Mr. A.D. de Vries, Het portret van Willem Barentsen in Oud- Holland jaarg. 1883, en den prentencatalogus van Fred Muller). Een eigenlijke biographie van hem bestaat niet. Met gebruik van alle beschikbare gegevens hoopt schrijver dezes haar, te zijner tijd, te publiceeren wanneer de ‘Drie Seylagien’