met 5 stukken en een bemanning van 100 man, met welk schip hij een ontmoeting had met een engelsch fregat, zich op ondiep water aan de vervolging onttrok en daarna een op hem afgezonden zwaar gewapende barkas in den grond boorde.
In 1808 werd hij commandant van de ‘Beschutter’ van 16 stukken en 106 man, waarvan slechts 32 Europeanen, met welk schip hij kruiste op kapers en ten slotte een langen tijd op de reede van Batavia verbleef. In dien tijd sloot hij vriendschap met den luitenant-kolonel der genie, Johannes van den Bosch, den later zoo bekenden gouverneur-generaal en minister van koloniën, voor wien hij een tijd lang een landgoed administreerde. Zijn gezondheid was toen reeds zeer geschokt. In 1809 voerde hij het bevel over de korvet ‘de Javaan’ en maakte hij in den Oosthoek een engelsche brik prijs, waarvan hij aanzienlijke buitgelden ontving.
Op zijn verzoek ging hij om gezondheidsredenen met datzelfde schip, dat een kloek zeiler was, 4 Juni 1810 met een kostbare lading voor het gouvernement naar het vaderland terug. Zijn ziekte veroorzaakte, dat hij gedurende de geheele reis bedlegerig was, hetgeen niet belette, dat hij in de Golf van Biscaye tegen het vallen van den avond te midden van een engelsch escader verzeild zijnde, zijn schip op handige wijze aan de vervolging van de Engelschen onttrok en behouden te Bordeaux zonder loods binnenbracht. Hij liet namelijk een groot vat van een mast en een brandende lantaarn voorzien, doofde alle lichten op zijn bodem en liet het pseudo-schip drijven. De Engelschen vervolgden de lantaarn en hij ontkwam naar de Fransche kust waar hij in October 1810 binnenviel. De lading werd verkocht en was daar zeer welkom; het schip werd wegens de inlijving bij het keizerrijk onder fransche vlag gebracht. Zelf ging hij wegens zwakte over land door naar het vaderland, zijn eerste officier Geesteranus nam het bevel over. Hij smaakte de voldoening van keizer Napoleon een bijzondere tevredenheidsbetuiging te ontvangen. In het einde van dat jaar kwam hij te Eindhoven, waar zijn moeder woonde, terug.
Bij den opstand van 1813 te Delft vertoevende, was hij, hoewel gloeiende van liefde voor het vaderland, niet in staat aan de roepstem van het Marinebestuur te Rotterdam gevolg te geven.
In 1818 stond hij zijn ouden vriend van den Bosch bij de oprichting van de Maatschappelijk van Weldadigheid ter zijde, en liet voor de kolonie Frederiksoord een klok gieten.
Zie: Hand. en Gesch. Ind. Gen. IV, 389.
Boldingh