[Arnoldi, Nicolaas]
ARNOLDI (Nicolaas), zoon van Michael Arnoldi of Adelti, zooals eigenlijk zijn geslachtsnaam was, en van Anna Gertich, geb. 17 Dec. 1618 te Lesna, in Polen en overl. 15 Oct. 1680 te Franeker. Reeds als kind verloor hij zijn vader; de moeder deed hem in zijn geboorteplaats het onderwijs genieten van den geleerden Johannes Amos Comenius. Op zijn 15de jaar werd hij, ingevolge de Poolsche kerkinrichting, door de Synode van Ostrorog tot akoliet of altaarklerk aangesteld. Twee jaar later vertrok hij naar Dantzig, om in de welsprekenheid en de wijsbegeerte te studeeren. In 1638 vandaar teruggekeerd, legde hij zich op de godgeleerdheid toe en werd, na verloop van een jaar, als rector der Latijnsche school te Jablonow, naar Podolië gezonden, waar hij tevens huisprediker bij Johan Potochi, hoofd eener voorname famitie, werd.
Toen men bemerkte, dat zijn begaafdheden de Kerk tot nut konden zijn, verschafte men hem de gelegenheid, zich verder aan de beroemdste hoogescholen te bekwamen. Met dat doel kwam hij in 1641 te Franeker, waar hij onder zijn landsman Johannes Maccovius en onder Johannes Coccejus buitengewone vorderingen maakte. Vandaar begaf hij zich in 1643 naar de hoogescholen te Groningen, Leiden en Utrecht. Eerlang keerde hij naar Franeker terug om zich op de Engelsche en Fransche talen toe te leggen.
Het volgend jaar deed hij een reis naar Engeland, doch daar de wegen overal bezet waren met troepen, kon hij niet te Oxford komen, waarom hij zich te voet naar Cambridge begaf, waar hij ook al geen lessen kon bijwonen, aangezien alle hoogleeraren in het College der H. Drieëenheid werden gevangen gehouden. Te Franeker teruggekeerd, begon hij te preeken, zelfs in de Nederduitsche taal, en voldeed zoo goed, dat men hem afried, weer naar Polen terug te gaan. Vervolgens door de Classis van Franeker voor den predikdienst bekwaam verklaard (1645), werd hij kort daarna tot predikant te Beetgum beroepen. Niettegenstaande herhaalde beroepen naar elders, als naar Tilburg en Bolsward, bleef hij aldaar tot in 1651, toen de Staten van Friesland hem tot hoogleeraar in de godgeleerdheid aan de hoogeschool te Franeker beriepen, in de plaats van Coccejus, die te Leiden benoemd was. Gedurende zijn verblijf te Franeker ondernam hij verschillende reizen, o.a. naar Zweden, Polen en Brandenburg. De keurvorst van laatstgenoemd land bood hem het ambt van hofprediker aan. In 1666 werd hij naar Heidelberg gezonden, om Frederik Spanheim over te halen, het hoogleeraarsambt in de godgeleerdheid aan de hoogeschool te Franeker aan te nemen, doch hij slaagde daarin niet.
A. was de stamvader van het geslacht Arnoldi hier te lande, dat verschillende geleerden heeft voortgebracht, doch is uitgestorven met Nicolaas Arnoldi, raad, secretaris en thesaurier van den erfstadhouder en burgemeester te Leeuwarden. Tweemaal was hij gehuwd geweest: eerst (1645) met Remigia van Netzen, die hem geen kinderen schonk, en daarna (1653) met Anna Pybinga bij wie hij negen kinderen had, waarvan drie zonen en een dochter hun vader overleefden. De zonen waren: Martinus, die advocaat bij het Hof van Friesland, landschapsbouwmeester en schepen te Leeuwarden was; Michael, die voorgaat, en Johannes, die mede advocaat bij het Hof van Friesland is geweest.
Zijn portret is gegraveerd door J. van Meurs naar P. Schick; een door een onbekende geschilderd portret in het Stadhuis te Franeker.