Nieuw Nederlandsch biografisch woordenboek. Deel 4
(1918)–P.J. Blok, P.C. Molhuysen– Auteursrecht onbekend
[pagina 30]
| |
deerde aan de universiteit te Göttingen en later aan die te Utrecht, waar de professoren, o.a. de bekende J.F. Van Beeck Calkoen, zeer met hem ingenomen waren. Daar hij tot eene deftige familie behoorde, was hij een der jongelieden die in 1812 als garde d'honneur naar Parijs werden gezonden. In den aanvang van 1814 keerde hij in het vaderland terug, en werd met het oog op zijne uitstekende wiskundige en bouwkundige studiën te Utrecht 31 Jan. 1814 benoemd tot 2en luitenant-ingenieur. Hij diende bij het beleg van Naarden onder bevel van generaal Krayenhoff. Hij werd 18 Aug. 1814 tot 1en luitenant, 6 Sept. 1817 tot kapitein bevorderd. Als zoodanig deed hij achtereenvolgens dienst bij den opbouw der vestingen Namen en Dendermonde, in welke Iaatste stad hij eerstaanwezend ingenieur was. In 1830 na de Belgische omwenteling werd hij eerstaanwezend ingenieur te Haarlem, terwijl hij in 1831 bij de verdediging der citadel te Antwerpen werkzaam was. In 1832 werd hij benoemd tot commissaris van stads publieke werken te Amsterdam, hetwelk hij bleef tot zijn overlijden. Hij was een intelligent man, die bij betere gezondheid veel meer had kunnen presteeren dan hem vergund geweest is. Dat hij in de wetenschap een goeden naam had, blijkt uit zijne benoeming tot lid der 1e klasse van het Koninklijk Nederl. Instituut 25 Dec. 1832, nadat hij 7 Dec. 1816 tot haar correspondent benoemd was. Genoemde klasse koos hem in Jan. 1835 tot haren voorzitter; dit bleef hij tot zijn ontslag in Aug. 1838. Hij werd in 1835 lid van de Hollandsche Maatschappij der Wetenschappen te Haarlem. Ook was hij lid van den raad van bestuur der Koninklijke Academie van beeldende kunsten te Amsterdam. Hij huwde 13 Aug. 1819 te Namen Olowina Wilhelmina Degerman, geb. te Utrecht 18 Nov. 1782, overl. te Haarlem 18 Nov. 1831, bij wie hij 5 kinderen had, van welke drie dochters, die allen huwden, en een zoon, die ongehuwd in 1861 overleed, den volwassen leeftijd bereikten. Men heeft van hem: De liniis spiralibus, tentamen academicum (Göttingen 1808). Hierin worden de formules voor de spiralen, die tot dien tijd alleen op rechthoekige coördinaten beschouwd waren, polair gecoördineerd, hetgeen eene groote vereenvoudiging gaf. De aquae celeritate in fluviis computanda, dissertatie (Utrecht 1810). Hierin worden verschillende formules voor de verhouding der snelheid aan de oppervlakte tot de gemiddelde snelheid in een vertikaal aan de uitkomsten, inzonderheid voor de metingen van C. Brunings in de Rijnarmen, getoetst, en door hem in eene nieuwe formule voorgesteld. Over den voordeeligsten hoek, onder welken men de puntdeuren eener sluis kan zamenvoegen, in Verhandelingen 1e klasse van het Koninklijk Nederlandsch Instituut 6e deel, 1823). Met vrij veel omhaal is hier een eenvoudige quaestie behandeld. Beschrijving van een ontwerp van sluizen met gekoppelde deuren, welke bij alle waterstanden geheel of gedeeltelijk geopend en wederom gesloten kunnen worden (Brussel 1825). Deze deuren, door hem voorgesteld in plaats van de waaierdeuren, bestaan in plattegrond uit een trapezium, dat niet veel van een parallelogram verschilt. De praktijk heeft uitgemaakt, dat waaierdeuren voor het doel verkieslijk zijn. Ramaer |
|