[Wolterbeek, Constantijn Johan]
WOLTERBEEK (Constantijn Johan), verdienstelijk zeeofficier, later directeur-generaal voor de Marine; geb. 5 Apr. 1766 te Steenderen bij Zutfen, overl. 23 Mei 1845 te 's Gravenhage, zoon van den volg. en van Sybilla Paulina Sanderus; was aanvankelijk voor predikant bestemd en bezocht daartoe het Gymnasium te Zutfen, doch de zeedienst trok hem aan en, ofschoon zijn vader trachtte hem daarvan af te brengen, bleef hij bij zijn plan volharden en werd 1 Mrt. 1782 eerst geplaatst als cadet op het schip ‘Schiedam’, waarmede hij een kruistocht om de Noord deed en daarna, in Maart 1783 als luitenant titulair op het fregat ‘Bellona’, waarover een vriend zijns vaders, de kapitein Martinez, bevel voerde. Hij bezocht daarmede W.-I. en keerde in 1785 terug, waarop hij werd bevorderd tot luitenant effectief. In 1789 vertrok hij met het fregat ‘Bellona’ naar O.-I. Aldaar woonde hij in 1791 eene expeditie bij tegen Goram, een eilandje Z.O. van Ceram, veroverde daar een hoofdversterking en plaatste daarop eigenhandig de hollandsche vlag. In 1793 werd hij, weer terug in Holland zijnde, 1e officier van het wachtschip ‘de Spion’ vóór Bath. Er was een fransche flottille de Schelde opgevaren, die de neutraliteit had geschonden en bij fort Lilloo geankerd lag. Met eene nachtelijke expeditie in 7 sloepen verrastte Wolterbeek de fransche brik ‘St Lucie’ en een gewapend gaffeljacht, waarvan de bemanningen zich spoedig overgaven. Zijne sloep werd daarbij in den grond geschoten en hij moest met de bemanning in eene andere sloep overspringen. Ofschoon hij een der jongeren was, werd hij toen door zijne medeofficieren aanbevolen, om het bevel op de brik te voeren, In Dec. 1794 als 1e off. a/b. het schip
‘Brakel’ naar O.-I. gezonden ter begeleiding van een konvooi koopvaardijschepen, werd er, daar de omwenteling h.t.l. was uitgebroken, in Plymouth binnenkomende, embargo op de schepen gelegd, dat in 1796 eindigde met finale confiscatie der schepen, terwijl de equipage krijgsgevangen werd gemaakt. W. werd echter op parool ontslagen en vertrok naar Nederland. Niet dan na ernstige overweging ging hij toen bij het nieuwe corps zeeofficieren der Bataafsche Republiek over, doch, nog op parool zijnde, kreeg hij het bevel over het wachtschip te Amsterdam en werd benoemd in eene commissie om de verdediging der kusten van Hoek van Holland tot Texel en het Vlie te regelen. In 1799 werd hij op 33-jarigen leeftijd reeds bevorderd tot kapitein ter zee en werd belast met het kommando over het linieschip ‘Joan de Wit’, behoorend tot het eskader onder den vice-admiraal de Winter, later onder vice-adm. Hartsinck, waarmede hij verschillende diensten bewees tot 1802. Daar eene geregelde wetenschappelijke opleiding van adelborsten nog niet bestond, werd aan Wolterbeek opgedragen, eene opleiding daarvoor te stichten. In 1803 werd het fregat ‘Euridice’ daarvoor als opleidingschip aangewezen en W. daarover als kommandant gesteld, terwijl de latere Utrechtsche hoogleeraar J.F.L. Schröder, als directeur der studiën werd benoemd. Door het uitbreken