[Wittem, Jan van]
WITTEM (Jan van), heer van Bautershem, Beersele, Braine, enz., krijgsoverste uit den aanvang van den 80-jarigen oorlog; overl. 1 Mei 1588. Hij was de zoon van Maximiliaan van Wittem, heer van Bautersem, Beersele, Sebourg, Braine, enz., en van Gilette de Halewijn, vrouwe van Bouringen; hij was 12 Dec. 1577 gehuwd met Maria Margaretha van Merode, marquise van Bergen, gravin van Walhain, vrouwe van Perweys, Gheel, Waire enz. Toen Huyn van Amstenrad (I kol. 1191) in het najaar van 1577 uit Maastricht vertrok, werd Jan van Wittem commandant van het garnizoen; hij was de partij van de Staten toegedaan. Zijn bestuur duurde slechts eenige maanden en kenmerkte zich door groote onrust. Bij herhaling verzocht hij met Jan van Merode en Jan van Nytshem om namens de Staten troepen in Maastricht te laten, welk verzoek men vermeende niet te moeten inwilligen: ‘nog ter tijt geen volck in te nemen totdat meerder noodt (hetwelck Godt verhoede) zich openbaert of voorhanden zij.’ 25 Nov. 1577 werd dit besluit aan de Staten medegedeeld.
Zie: Trophées de Brabant I; Raadsnotulen Maastricht over 1577; Richardson, Geschichte der Familie Merode I, 159.
Dyserinck