[Witt, Nicolaas de]
WITT (Nicolaas de), geb. te Dordrecht 1553, gest. ald. na 1621; vijfde zoon van Willem (1) de Witt (zie beneden) en Maria van Wezel. Hij maakte deel uit van de stadsregeering van Dordrecht, hoewel zonder veel invloed. Van 1600-1603 was hij lid van het college der achten; sedert 1605 van dat der veertigen. Als raad komt hij voor in 1604, 1605, 1608 en 1609; als schepen het eerst in 1612 en daarna nog eenige malen. Hij was dus ook lid van den oud-raad. Hij was gehuwd met Michaëlia van Loon en had 5 kinderen, van wie 3 zoons. De oudste, Joost (gest. 1625), die onder den i aam Josué le Blancq verzen maakte (J.L. van Dalen in Tijdspiegel, 1905, II), was in 1624 lid van de achten en verder ontvanger van den 200en penning te Dordrecht; hij huwde Maria van Meeuwen; de tweede was Thomas (2) (zie beneden); de derde, Willem, in 1626 lid van de achten, stierf ongehuwd.
Zie: Balen, Dordrecht, 1303.
Japikse