[Witt, Johan de (7)]
WITT (Johan de) (7), heer van Zuid- en Noord-Linschoten enz., geb. te Dordrecht 11 Dec. 1694, gest. te Brussel 27 Mei 1751, zoon van den voorgaande. Hij studeerde te Leiden, waar hij 22 Oct. 1714 in de rechten promoveerde (ingeschreven 26 Sept. 1712? zie Album i.d.) Van 1715-1726 was hij advocaat te Dordrecht en van 1718-1725 ontvanger van den tol te Geervliet, bovendien schepen van het watergerecht te Dordrecht. In of na 1726 vertrok hij naar Brussel. Hij werd (of was reeds geworden?) katholiek en trad later in oostenrijkschen dienst: hij fungeerde als raadsheer en ten slotte als president van de rekenkamer in de Zuidelijke Nederlanden. Zijn huwelijk (op 2 Sept. 1721) met Maria Catharina Theresia van Heydenrijck, dochter van mr. Pieter Jacob van Heydenrijck, die o.a. als raadsheer in den Hoogen Raad van Mechelen voorkomt, en Maria Joanna van der Steen, heeft waarschijnlijk op zijn vertrek uit Nederland invloed gehad. Hij heeft eenig, niet precies te definieeren aandeel gehad in de 18e-eeuwsche uitgave der Brieven van en aan Johan de Witt (waarover zie op Johan (5) de Witt). Hij had drie kinderen, van wie één zoon Johan, die geb. is 22 Sept. 1724 en gest. 30 Jan. 1783 zonder nakomelingschap. Zijne hss., voor het grootste gedeelte uit de nalatenschap van Johan (5) de Witt en diens broeder Cornelis, werden in 1791 bij de gebroeders Honkoop verkocht (een ex. van den cat. op de kon. bibl. te den Haag).
Over hem: Genealogie alsvoren en Brieven van Johan de Witt, Il (uitg. Fruin-Japikse), X vlg.
Japikse