[Weenigem, Bastiaan van]
WEENIGEM (Bastiaan van), geb. omstreeks 1625, overl. 24 Maart 1697 te Rotterdam, van beroep koopman, trad 4 April 1649 met zijn vrouw Lisbet van Hemelskoers tot de vlaamsche gemeente door den doop toe. In den strijd met de Collegianten (1654) wordt hij gekozen onder de 12 geauthoriseerden en nadat in Jan. 1655 de Collegianten uitgeworpen zijn wordt hij leeraar. 16 Maart 1659 tot oudste bevestigd en langen tijd werkzaam als secretaris der gemeente, is hij een kwart eeuw de leider der orthodoxe partij. Met Th. van Braght stelde hij in 1661 een nieuwe geloofsbelijdenis op, die tot grondslag diende voor het Verbond van Eenigheid (1664). Zijn gemeente dwong hem in 1662 voor een beroep naar Utrecht te bedanken. In vele plaatsen in Z.-Holland was hij krachtig werkzaam. Toen een gematigder strooming zich in de gemeente baan brak, legde hij 13 Jan. 1686 zijn ambt neder. Toen hij benoemd tot commissaris van kleine zaken in Juni 1694 een eed op 't stadhuis had afgelegd, sprak de kerkeraad de censuur over den grijsaard uit. Toch vergat hij zijn gemeente niet en liet haar bij zijn dood een legaat na. De aanhangers van den dompeldoop vonden in hem een krachtig bestrijder, o.a. in: Nootwendige verantwoordinge van zeventien Redenen (Rott. 1666) en Gansche Natuere des Doops (Rott. 1668).
Opgave van zijn geschriften in K. Vos, Bastiaan van Weenigem en het Eedvraagstuk, in Nederl. Arch. v. Kerkgesch. II (1908) 137 v.
Vos