[Warmelo, Nicolaas Jacobus van]
WARMELO (Nicolaas Jacobus van), geb. te Gouda 8 Sept. 1835, overl. te Heidelberg (Zuid-Afrikaansche Republiek) 21 April 1892, was een zoon van Gerhard van Warmelo, predikant te Gouda en Christina Deliana ten Bosch. Hij genoot zijne opleiding aan het gymnasium zijner vaderstad en studeerde te Leiden, waar hij 26 Mei 1853 werd ingeschreven, onder Kist, Scholten, Niermeyer en Kuenen in de godgeleerdheid. In 1858 werd hij tot de Evangeliebediening toegelaten, doch kon geen heroep erlangen, en vatte toen het plan op, om zich te Kaapstad als onderwijzer te vestigen. Door bemiddeling van Dr. J.A.G. van Oordt op wiens raad hij van dit voornemen had afgezien, ontving hij uit Kaapstad de toezegging, dat hij daar als hulpprediker zou worden benoemd, waarop hij 25 Augustus 1862 daarheen vertrok. Bij zijne aankomst (22 Oct.), wilde de kaapsche Synode hem evenwel niet zonder een colloqium doctum toelaten, wat, daar v. Warmelo zich hieraan niet verkoos te onderwerpen, ten gevolge had, dat deze, na ruim een jaar bij de Luthersche gemeente te hebben dienst gedaan, naar de Zuid-Afrikaansche Republiek ging, waar hij 23 Juli 1864, te Schoemansdal, in het district Zoutpanberg, den predikdienst aanvaardde. Hij bleef daar tot 1867, toen het dorp, wegens de voortdurende opstanden der omwonende kafferstammen en de heerschende koortsziekte, verlaten werd, en nam vervolgens, nadat hij een tijdlang de districten Pretoria en Lijdenberg had bereisd, een beroep aan naar Heidelberg, waar hij tot zijnen dood werkzaam bleef. Hij bepaalde zich echter niet tot het herderlijk werk in zijne gemeente; hij werd consulent van Zoutpansberg, en scriba der Algemeene Kerkvergadering, en nam tevens een zeer werkzaam aandeel in de onderhandelingen, die tot de samensn elting der
Nederduitsch Gereformeerde en de Hervormde kerk leidden. Van Warmelo was een mar van grooten invloed, ook buiten de kerk; aan het onderwijs deed hij veel. In Zoutpansberg reeds had hij krachtig uit eigen middelen de Gouvernementsschool gesteund, die destijds door den heer C. van Boeschoten geleid werd, waarom president Burgers hem, doch te vergeefs, als superintendent van onderwijs had begeerd