[Vries, Tjerck Hiddes de]
VRIES (Tjerck Hiddes de), luitenant-admiraal van Friesland, geb. 6 Aug. 1622 te Sexbierum, gesneuveld 4 Aug. 1666, zoon van Hidde Sjoerds en Swab Tjiercksdr. landbouwers van nederigen stand. Hij was een van de dapperste en meest beleidvolle zeehelden van het glanstijdperk van onze zeemacht en stond in hoog aanzien bij Jan de Witt en de Ruyter.
Op jeugdigen leeftijd ging hij ter koopvaardij varen maar hij kwam reeds spoedig in 's lands dienst. Van deze diensten is door verbranding der archieven weinig meer na te speuren. Zeker is dat hij in 1661 vroedschap van de stad Harlingen was en dat zijn beroep toen werd opgegeven als grootschipper, hetgeen duiden zou op de vaart ter koopvaardij. Hij had toen naar alle waarschijnlijkheid reeds 4 van de groote zeeslagen in den Eersten engelschen oorlog bijgewoond.
Hij huwde 27 Aug. 1648 met Nannetje Atsesdr. In 1658 nam hij deel aan den tocht van Wassenaer van Obdam naar de Sont. tot steun van Denemarken tegen Zweden, als schipper van de gewapende fluit ‘Judith’ van 24 stukken, bij welke expeditie hij door de verovering van 3 zweedsche schepen de aandacht op zich vestigde. Vermoedelijk nam hij ook deel aan de verdediging van Kopenhagen in den winter van 1658 op 1659 en keerde hij in Augustus 1659 in Friesland terug.
Bij het uitbreken van den Tweeden engelschen oorlog werd hij 29 Maart 1665 op voordracht van de admiraliteit van Friesland door de Staten-Generaal uit een dubbeltal, zooals voorgeschreven was, benoemd tot kapitein van het schip de ‘Elff Steden’ van 54 st. en nam deel aan den noodlottigen slag van Lestoffe 13 Juni 1665, waarin hij seconde was van den luitenant-admiraal van Friesland, Stellingwerff, die sneuvelde.
Na dien slag werd hij benoemd tot luitenantadmiraal van zijn gewest. In die hoedanigheid was hij bevelhebber van een der eskaders van de vloot die na den slag bij Lestoffe werd bijeengebracht onder Cornelis Tromp, maar die na de terugkomst van de Ruyter onder het bevel van den laatsten werd gesteld. Zijn admiraalsschip was toen de ‘Groot-Frisia’ een schip van 72 stukken en 395 man. Deze vloot ging naar Noorwegen ter afhaling van een koopvaardijvloot, maar was door storm niet voorspoedig.
Gedurende den winter van 1665 op 1666 was hij speciaal belast met het toezicht op het gereedmaken van het friesche eskader voor de nieuwe expeditie tegen de Engelschen, waarna hij in de vloot die onder het opperbevel van de Ruyter in zee werd gebracht, onder Cornelis Evertsen, den luitenant-admiraal van Zeeland, het bevel voerde over één van de smaldeelen van de voorhoede. In den Vierdaagschen Zeeslag, 11-14 Juni 1666, nam hij een zeer belangrijk aandeel en hij trad na het sneuvelen van zijn onmiddelijken chef als eskader-commandant op. Vooral op den laatsten beslissenden dag was het gelukkige resultaat voor een goed deel aan hem te danken. In datzelfde jaar had 4 en 5 Augustus de Twee-