en Barbara Fröhlich. Hij vertrok naar Nederland en ging in 1861 te Leiden in de letteren studeeren, waar hij 10 Apr. 1869 promoveerde op een diss.: Prosopographiae Aristophaneae pars ea quae est de Belli Ducibus. Inmiddels was hij 1 Aug. 1867 tot conrector aan het gymnasium te Middelburg benoemd, waarvan hij in 1880 rector werd, als opvolger van den overI. Dr. H. Polman Kruseman.
VogIer was geh., eerst (1870) met Johanna Cornelia van Broyel Spiering, uit welk huwelijk één zoon; vervolgens (1888) met Maria Catharina Slothouwer, die hem eveneens één zoon schonk. Het Middelb. gymn. heeft veel aan Dr. V. te danken. Ook in andere betrekkingen was hij in deze stad een reeks van jaren nuttig werkzaam, o.a. als bestuurslid en voorzitter van het Zeeuwsch Genootsch. der Wetenschappen, als lid van de plaatselijke schoolcommissie enz.
Behalve zijn dissertatie schreef hij: Tirocinium poëticum Graecum. Attische verzen met opgave der voornaamste metrische regels (1876; 2de dr. 1891) en Geschiedenis van het Middelburgsch gymnasium, opgenomen in het Archief van het Zeeuwsch genootsch. der Wetensch. VII (1894) 203, 347 e.v.
Zie: Nagtglas, Levensberichten van Zeeuwen II (Midd. 1893) 878.
Zuidema