[Viering, Joannes]
VIERING (Joannes), Wingerius, geb. 1571 te Leuven, Jezuïet 1589, priester 1604, gest. 30 Nov. 1622 te Mechelen. Behoudens een kort verblijf in 1611 te Utrecht, was hij van 1610-1613 te Rotterdam werkzaam. Ondanks de vervolging, waaraan hij blootstond, arbeidde hij te Rotterdam, beschermd door den heer P.A. Kievit, met zooveel vrucht, dat, waar bij zijn aankomst maar een tiental families voor hun katholiek geloof uitkwamen, bij zijn vertrek het getal dergenen, die hun paaschplicht bij hem kwamen vervullen, reeds ongeveer 300 bedroeg. Tegen het einde van 1613 werd den baljuw gelast zich van Vieringius, omdat deze eenige kloosterbroeders bewogen had naar hun convent weder te keeren, meester te maken, maar V. onttrok zich bijtijds aan de uitvoering van dit bevel; hij trok in 1615 door Overijssel, verbleef eenigen tijd in het gevaarlijke Kampen en bereikte ten laatste Friesland. In 1618 werd hij echter te Midlum bij Harlingen gegrepen en men eischte 3500 gulden voor zijn invrijheidstelling. V. achtte zich zelf zooveel niet waard en verkoos liever in gevangenschap te sterven, dan dat de katholieken dien losprijs zouden betalen. Aldus bleef hij 7 maanden gevangen, tot, door toedoen van pater van den Tempel, prins Maurits en graaf Willem Lodewijk van Nassau van de Staten van Friesland diens kostelooze bevrijding verkregen. Hierna keerde V. naar de Zuidelijke Nederlanden weder, waar hij nog 4 jaren doorbracht.
Zie: A.H.L. Hensen, Het R.- Katholieke Rotterdam in: Rotterdam in den loop der eeuwen (Rott. 1906) 62-64; Archief Bisd. Utrecht IV, 97, 101; XXV, 187; Bijdragen Bisd. Haarlem X, 60, 62, 65; W.P.C. Knuttel, De Toestand der Nederl. Katholieken, 110.
Derks