gave der Kaapkolonie werd V. daarheen gezonden met een compagnie lichte dragonders, hij kwam 20 Dec. aan. Daar de Engelschen de overgave weigerden bleven de bataafsche troepen tot Maart in de nabijheid van de stad kampeeren.
Toen in Dec. 1805 de engelsche vloot in aantocht was, werd V. belast met het oprichten van depotplaatsen en benoemde de gouv.-gen. Janssens hem tot zijn adjudant. Na de ontscheping der Engelschen (Jan. 1806) kwam het tot een gevecht waaraan V. met een bereden detachement een werkzaam deel nam, onder den generaal Janssens, doch gewond werd. Men moest kapituleeren en V. werd met depêches voor den raadpensionaris Schimmelpenninck naar Holland gezonden. Na de reorganisatie werd hij als ritmeester bij het 3e regiment huzaren geplaatst, en trad in den volgenden oorlog op als aide-de-camp van den generaal Dumonceau. Na de inneming van Hameln en Nienburg werd hij op 28 Nov. uit Bremen naar den keizer gezonden om dezen de veroverde standaarden en vaandels aan te bieden, bij welke gelegenheid hem zijn benoeming tot ridder van het Legioen van Eer werd medegedeeld (waaraan toen echter geen uitvoering werd gegeven). Te Bremen teruggekeerd werd hij in Febr. 1807 aangesteld tot ritmeester-commandant van de Garde-kurassiers te 's Gravenhage. In Aug. 1808 werd V. benoemd tot Iuitenant-kolonel, commandant van de Rijdende Artillerie, waarvan twee batterijen in Duitschland en eene in Spanje waren.
Bij de landing der Engelschen in Zeeland (1809) trok V. met de uit Duitschland teruggekeerde batterijen uit Naarden naar Bergen-op-Zoom, ging bij laag water de Schelde door en zoo naar Bath op Zuid-Beveland. Langs het Sloe legde hij vaste batterijen aan en trok later naar N. Beveland en, onder het vuur der Engelschen, door de Zandkreek naar Cortgene. Na het vertrek des vijands keerden de batterijen naar den Haag terug. In Maart 1811 werd het 7e regiment, waarbij de rijdende artillerie was ingedeeld, opgeheven en V. benoemd tot onderdirecteur van het constructie-arsenaal te Mainz, doch een half jaar later vertrok hij naar Spanje, waar hij het bevel kreeg over de artillerie van het fort Fernando de San Figueras, dat hij evenals enkele kustbatterijen tegen de Spanjaarden en Engelschen verdedigen moest. Bij deze gelegenheid liep hij meermalen groot levensgevaar; éénmaal door met zijn paard in een afgrond te storten, een ander maal door een poging tot vergiftiging met arsenicum.
In 1813 woonde Verkouteren verschillende gevechten bij in het noorden van Spanje (Col d'Ordal, bij Pont-Major enz.). Bij den terugtocht in 1814 dekte hij met een brigade artillerie van de divisie Decaen den terugtocht. In April te Montpellier gekomen, vernam men daar Napoleon's afstand. Onwillig om zonder bevel van maarschalk Suchet de witte cocarde aan te nemen, moest hij met zijn troep in de citadel terugtrekken, uit vrees voor het gemeen. Op 16 Mei verzocht en kreeg hij zijn ontslag als chef de bataillon bij de artillerie en werd in Juni benoemd tot commandant van het 4e bataillon artillerie Landmilitie te Dordrecht. In Oct. kreeg hij het bevel over de belgische artillerie en kwam te Mechelen in garnizoen. In het laatst van 1815 was hij te Antwerpen belast met de overname van het materieel van de Engelschen. In 1823 werd V. bevorderd tot kolonel en in 1827 werd hij benoemd tot directeur van de 5e artillerie-directie te Maas-