nat. cand. tot leeraar aan het gymnasium te Leiden benoemd, beantwoordde nog vóór zijn promotie tweemaal een uitgeschreven prijsvraag (Over de veranderlijke sterren en Over de potentiaalfunctie van Gauss), die beide met goud bekroond werden, en promoveerde 15 Mei 1858 summa cum laude, op een diss.: Eenige beschouwingen over de potentiaalfunctie. In 1864 ging van der Ven uit Leiden, waar hij de laatste jaren tevens schoolopziener was geweest, naar Haarlem, in welke stad hij heel zijn verder leven heeft gewoond. Hij was hier van 1864 tot 1878 directeur en leeraar aan de in eerstgenoemd jaar opgerichte H.B.S. en van 1878 tot zijn dood conservator aan Teyler's physisch kabinet en lidsecretaris van Teyler's Tweede Genootschap. Tevens was hij er van 1884 tot 1900 als schoolopziener van 't arrondissement Haarlem werkzaam, terwijl hij er bovendien nog menige andere betrekking bekleedde, als bestuurslid van 't dep. Haarlem der Maatsch. tot Nut v. 't Alg., voorzitter van 't Bestuur der departem. Kweekschool voor onderwijzeressen, kerkvoogd bij de Herv. gemeente, lid van het classicaal bestuur, van de synode enz. En in al die betrekkingen was hij zeer geëerd. Zijn populaire voordrachten, een 20-tal jaren (van 1880-1899) in Teyler's gehoorzaal gehouden over natuur- en sterrekundige onderwerpen, werden druk bezocht.
Van der Vens geschriften zijn vele in getal. Slechts enkele ervan kunnen hier genoemd worden: Een brief over middelbaar onderwijs, geschreven aan S.A. Naber (1865); Beginselen der theoretische en toegepaste mechanica (1867; 2de dr. 1887); Godsdienstonderwijs en openbaar Onderwijs (1868); Beginselen der Kosmographie (1869; 3de dr. 1885); Onze hoogere burgerscholen (1873); De physische toestand der zon (1876); Het zonnestelsel en de vaste sterren (1877). Verder schreef hij een groot aantal opstellen in het Album der Natuur, waarvan hij een reeks van jaren mederedacteur was.
Zie: Eigen Haard, 1909, 532, met portret, en Levensber. Letterk. 1910, 60, met bibliografie.
Zuidema