terij inlijven. In 1839 werd hij griffier bij het kantongerecht te Hoogeveen, wat hij gebleven is tot 1877. Sedert 1857 was hij tevens schoolopziener in het vierde district van de prov. Drente, welke betrekking in 1880, bij de invoering der wet op het L.O. van 1878, gewijzigd werd in die van schoolopziener in het arrondissement Hoogeveen. Tot zijn dood bleef hij dit ambt met groote toewijding vervullen. Vele jaren was v.d. Veen ook lid van het Prov. Kerkbestuur in Drente en van de Synode der Ned. Herv. kerk ald. Voorts was hij een zeer werkzaam lid van het Prov. Museum van oudheden in Drente.
Tal van geschriften zagen van dezen ijverigen man het licht, zoowel afzonderlijk als in de jaarboekjes en andere periodieken van dien tijd; vooral in den Ouden- en Nieuwen Drentschen Volksalmanak placht hij veel te schrijven, meerendeels novellen en gedichten, in hooge mate belangrijk voor de kennis van het drentsche volkskarakter. In poezie schreef hij: De Roovers, een Drentsch verhaal op rijm (anoniem; 1838); Nachtlichtjes. Rijmen, rakende vraagpunten van den dag (onder het pseudoniem Frisius; 1865); Welkomstgroet aan de bezoekers van Drenthe bij gelegenheid van het 20ste Nederl. Landhuishoudk. congres te Assen (1865); 1815. Waterloo. 1865. Twee liederen voor Drenthe (1865); Liedjes om te zingen bij de feestelijke opening van den Drentschen spoorweg (1870); Feestliedjes voor 1872 (1872) en Bij 's Konings komst te Hoogeveen (1873). In proza: Iets over Oom Thomas (pseudoniem Paul Bodestaf; 1844); Meester Paul, Waarheid en Verbeelding (1844); Drentsch Mozaik. 2 stukjes (1844-48); Pauls verblijf op den Sperwerhorst, een romantisch verhaal (1847); Een paar vertellingen (1849); De laatste bewoners van Lycklama-state (pseudoniem Frisius; 1852); Voor 60 jaren, een Drentsch verhaal (1855); Remonstranten en Contra-Remonstranten, 2 dln. (1858); Wat ik in 1848 zag en hoorde (in Leeskabinet 1864); Oranjeboven! Een bladzijde uit de Drentsche geschiedenis (ald. 1864); O, wat mooije sprookjes! Een vijftal uit de oude doos (anoniem z.j.); In den geest van Vader Nieuwold. Novelle (1864); Een
Drentsche moeder uit de 16de eeuw. Dramatische schetsen (1868); Voorstel tot wijziging van de wet tot regeling van het Lager Onderwijs (1868); Schreit het niet ten hemel? Novelle (pseud. Frisius; 1870); Veertig jaar geleden. Herinneringen uit het Drentsche schuttersleven. 1830-34. Met portr. v.d. schrijver (1870); Een koning onder de denkers. Baruch Spinoza (in Leeskabinet 1870); Grietje moet met een schoolmeester trouwen. Blijspel in één bedrijf (pseud. Frisius; 1871); Een Nederlandsche schoolmeester in 1672 (1872); Een en ander over de gemeente Hoogeveen, met kaart (1873); Een handvol uien met nog 't een en ander er bij (pseud. Frisius; 1874); Een groot man herdacht (Dr. Joh. Swammerdam, in Europa (1876); Douwe Ozinga en zijn gezelschap, of herinneringen aan de historische tentoonstelling van Friesland in 1877 (1878); Nieuw Drentsch Mozaik. Met twee plaatjes (1878); Drenthe 40 jaar geleden (1879); Vrouw Lijsbeth's pleegkind. Oorspronkelijke novelle (1880).
Zie: Levensber. Letterk. 1886, 336.
Zuidema