T.
[Tack, Theodorus]
TACK (Theodorus), geb. 4 Sept. 1571 te Oosterhout, gest. 22 Nov. 1629 te Doesburg. Hij was waarschijnlijk verwant met de adellijke familie Duyst van Voorhout, studeerde te Delft en daarna aan de universiteit van Leiden. Vandaar vertrok hij naar Douai om er de godgeleerdheid te bestudeeren, waarna hij, den tegenstand zijner ouders overwonnen hebbende, 23 Sept. 1595 te Doornik in de Societeit van Jezus trad. In 1600 priester gewijd, was hij eenige jaren leeraar in de zuidnederlandsche Jezuïetencolleges, vervolgens 2 jaren te Maastricht en vertrok in 1608 naar 's Gravenhage, waar hij de grondlegger werd eener Jezuïetenstatie. Ondanks de plakkaten van 1589, 1594, 1606 en 1612 werkte T. ongestoord 14 jaren lang aan het geestelijk heil der katholieken. Onvermoeid, stond hij dag en nacht tot ieders dienst gereed. In 1621, toen bij plakkaat de Jezuïeten nogmaals verbannen werden, was T. genoodzaakt nu hier, dan daar zijn intrek te nemen en trok dan tegen het vallen van den avond, als soldaat of boer verkleed naar de omliggende dorpen. In 1623 echter was de baljuw door een verspieder gewaarschuwd en werd T., toen hij de woning verliet, waar hij dien dag gehuisvest was geweest, gegrepen. Prins Maurits van diens gevangenneming hoorend, zou uitgeroepen hebben: ‘waarom vangt men ook den armen Tack? hij en zal immers het lant niet verraeden’. In Juni 1624 werd T. uitgewisseld en vestigde zich te Zutfen. Vandaar bezocht hij Zwolle en Kampen, waar hij opnieuw werd gegrepen en men hem met de pijnbank dreigde, om de zonden van anderen te vertellen. Hij weigerde beslist, werd door de katholieken vrijgekocht en keerde weer naar Zutfen. Op een zijner missietochten werd hij te Doesburg door dysenterie overvallen, waaraan hij bezweek. Zijn lijk
werd bijgezet in het priestergraf van het St. Elizabethsklooster te Huissen.
Zie: Archief Bisd. Utrecht I, 219; III, 104, 284; VI, 233; P.G. Bongaerts, De St. Theresiakerk te 's Gravenhage ('s Gravenhage, 1866), 6, 9, 12.
Derks