listige Victoria, in 1678 een verkorte vertaling van De la Valle's Les quinze joyes de mariage als De tien vermaeckelijckheden der houwelycks, die hij misschien zelf bewerkt heeft en waarvan nog in het einde der achttiende eeuw een volksaardige uitgave verscheen te Amsterdam bij Joannes Kannewet, en in 1682 het eerste deeltje van de door hem zelf verzamelde Koddige en ernstige opschriften op luyffens, wagens, glazen, uithangborden en andere taferelen. Deze verzameling door hem aangelegd, toen hij op medisch advies een rustkuur moest doen, gaf hij uit onder zijn schuil-adres Jeroen Jeroense, werd sedert uitgebreid tot 4 deeltjes, herhaaldelijk herdrukt, het laatst in 1846 door H. Moolenijzer in Amsterdam en vormde voor Jacob van Lennep en Jan ter Gouw de gedrukte historische hoofdbron voor het samenstellen van hun De uithangteekens (2 dln., 1868) en Het boek der opschriften (1869).
Ook bezorgde hij prentkunst b.v. een portret van de Labadie (Muller 4062); Zinne-beeldt op het vrede-verbondt (1667); Albeelding van de belegeringe van Groningen en Koevorden (1673 door Romein de Hooghe, Muller 2388); Curieuse afbeeldinge en beschrijvinge van de derde zee-slagh (1673 door Romein de Hooghe, Muller 2482, van Stolk 2530) en een portret van Karel Rabenhaupt (1673). Als drukkerspatroon onderteekent hij 7 Juli 1681 mede de overeenkomst met andere amsterdamsche drukkerspatroons over het wederkeerig in dienst nemen van knechts (Navorscher 1902, 86). Bovendien beoefende hij de dichtkunst en was als zoodanig naar beweerd wordt een middelpunt. Dat hij als literator door tijdgenooten niet zonder beteekenis geacht werd, kan blijken uit het feit dat hij 8 Febr. 1679 behoorde tot een der ‘veertien digters of liefhebbers der poëzy’, die Vondel ten grave droegen. Bij zijn leven verschenen enkele gedichten van hem in bekende bundels uit dien tijd: Klioos Kraam (Leeuw. 1657), Hollantsche Parnas (Amst. 1660) en Het Lust-hof der zielen (Amst. 1660). Na zijn overlijden werden door zijn zoon Cornelis in 1697 uitgegeven die nagelaten gedichten welke dat z.i. verdienden; voor Alle de gedichten van Hieronymus Sweerts, die bij Cornelis Sweerts het licht zagen, is gevoegd Hieronymus' portret door P. van Gunst naar B. Vaillant met een 4-regelige strofe door Lamb. Bidloo (facs.: Amsterdam in de zeventiende eeuw; Letterkunde 36) (Muller 5228). Veelal zijn dit gelegenheidsgedichten op eigen of aangehuwde familieleden, een enkele daarentegen valt buiten deze begrenzing b.v. het dicht op het overlijden in 1654
van P. Heemskerk, meesterknecht op de drukkerij der leidsche Elseviers, waaruit zou kunnen volgen, dat hij misschien een tijdlang werkzaam geweest is op de bijbeldrukkerij door zijn oom Paulus Aertsz. van Ravesteyn in 1635 te Leiden geïnstalleerd. Ook zijn er gedichten op leden van het amsterdamsche boekhandelaarsgeslacht Smient, waarvan hij Otto Barentsz. Smient in 1686 toespreekt als zijn aangenomen vader. In de hier volgende opgaaf zijner werken is opgenomen De cierlijcke voorsnydinge, hoewel niet vaststaat, dat hij, die de voorreden onderteekent, ook de auteur is van het boekje; hetzelfde is het geval met Den berg Parnas van 1689 bij hem verschenen onder zijn pseudoniem uitgevers-adres Jeroen Jeroensz. waarin allerlei toespelingen gegeven worden op amsterdamsche personen en toestanden en Nilvolentibus-arduum over den hekel gehaald wordt. Zijn boekdrukkersmerk is dat der van Ravesteyn's ‘Elia door de raven gespijzigd’, naar heraldisch links gekeerd, in een cartouche met het randschrift ‘Gedurigh in gebeden Rom. 12:12.’ of