gens ook in Nederland, smaakte hij de voldoening, voor de aanzienlijke voor dit doel bijeenverzamelde geldsommen het landgoed ‘Rijsselt’, onder Gorsel, aan te koopen, waar nu in den zomer van 1851 bedoeld gesticht verrees. Suringar was toen 57 jaren; jaarlijks bracht hij er voortaan geregeld zijn bezoeken. 24 Sept. 1872 werd hij er begraven. Een eenvoudige steen wijst er zijn rustplaats aan.
Van de vele andere nuttige instellingen, door S. opgericht, noemen wij de vereeniging ‘Hulpbetoon aan eerlijke en vlijtige armoede’ en die tot ‘Kleeding van behoeftige kinderen ter bevordering van geregeld schoolgaan’. Van 's mans talrijke geschriften vermelden wij alleen: Onderzoek naar de oorzaken van het vervloeijen van aangeleerde kundigheden bij jongelieden die de school verlaten hebben, met aanwijzing van de middelen ter voorkoming daarvan (1822); het Godsdienstig en zedekundig handboek voor gevangenen (1828) en een werkje over het verkeerde van de Sluikerij (1831), alle drie door de Maatsch. tot Nut van 't Alg. met goud bekroond; verder zijn Redevoering over John Howard, den hervormer van het Engelsche gevangeniswezen (in 1823 in de Vaderl. Letteroef. verschenen, doch later ook afzonderlijk uitgeg.); zijn met J.L. Nierstraszen W.H. Warnsinck uitgegeven Voorlezingen voor gevangenen (1833 en 1837); zijn Gedachten over de eenzame opsluiting (1842), en zijn Lectuur voor cellulaire gevangenen. Vele dier geschriften werden meer dan eens herdrukt en in het Fransch, Duitsch, Engelsch of Deensch vertaald. Een volledige opgaaf van zijn geschriften vindt men aan het eind van onderstaand levensbericht.
Zijn portret is gelithographeerd door J.H. Hoffmeister.
Suringar's verdiensten werden erkend door tal van maatschappelijke en geleerde genootschappen. Zoo was hij lid van de Maatsch. der Ned. Letterk. te Leiden en van het Prov. Utr. Genootsch., eerelid van de Maatsch. van Weldadigheid, lid van verdienste van het Ned. Ond. Genootsch. enz., terwijl de hoogeschool te Freiburg i.B. hem in 1847 honoris causa tot philosophiae doctor benoemde.
Zie: Hand. Letterk. 1873, 215.
Zuidema