Nieuw Nederlandsch biografisch woordenboek. Deel 3
(1914)–P.J. Blok, P.C. Molhuysen– Auteursrecht onbekend
[pagina 1204]
| |
zabeth Richards, eene Engelsche. Voorts stamde hij door zijn overgrootmoeder Theodora Amelia, baronesse van Coehoorn, van den beroemden vestingbouwkundige af. Met zijn ouders uit Engeland in Nederland uit hun vrijwillige ballingschap teruggekeerd, kwam hij op 20 Oct. 1821 als cadet page op de Artillerie- en Genieschool te Delft en werd op 12 Maart benoemd tot 2den luitenant bij het Korps Ingenieurs, Mineurs en Sappeurs. Op 20 Maart 1831 tot 1en luitenant bevorderd was hij gedurende den Tiendaagschen Veldtocht werkzaam bij het in staat van verdediging brengen van 's Hertogenbosch en werd op 5 April 1832 benoemd tot ridder van het Metalen Kruis. Overgeplaatst naar de Citadel van Antwerpen werd hem op 6 Dec. 1832 door een bomscherf de rechtervoet verbrijzeld bij een poging om een in brand geschoten magazijn van levensmiddelen te blusschen. Tot belooning van zijn dapperheid werd hij benoemd tot Ridder M.W.O. 4e kl., terwijl hij 31 Mei 33 de Citadel-medaille ontving. Merkwaardig was het te zien hoe v. St. met een houten been ladders beklom, langs stellingen en dakgoten liep en zich, hoewel invaliede, als een uitstekend zwemmer deed kennen. Als kapitein werd hij tot secretaris van de Commissie van inspectie over het onderwijs aan de K. Mil. Acad. benoemd; in 1843 bij het Depart. van Oorlog werkzaam gesteld; 10 Mei 1849 werd hij benoemd tot adjudant in b. dienst van Koning Willem III. Zijn benoeming tot majoor volgde in '59, tot luit.-kol. in '61. Als kol. was hij (in 1864) werkzaam als Inspecteur van Fortificatiën te Dordrecht. Bij de reorganisatie van het wapen der genie in 1867 werd hij bestemd om op te treden als comdt. in de 1ste Stelling der Genie te Utrecht in welke functie hij op 4 Nov. 1867 benoemd werd tot generaal-majoor. Enkele weken na zijn overplaatsing als comdt. in de 2e Stelling te 's Hertogenbosch werd hij (19 Juni 1868) op zijn verzoek op non-activiteit gesteld. Bij het uitbreken van den fransch-duitschen oorlog en de daarop gevolgde mobilisatie van ons leger werd v.L. St. in activiteit hersteld en hem het bevel opgedragen over de Utrechtsche Linie (thans N. Hollandsche Waterlinie). Toen het behoud van een comdt. dier linie niet langer noodig werd geoordeeld, werd de betrekking opgeheven en v.L. St. opnieuw op nonactiviteit gesteld. 6 Juli 1872 trad hij op als Minister van Oorlog in het 3e Ministerie-Thorbecke. Hier vond v.L. St. voor het eerst gelegenheid om het beginsel, waarvoor hij zijn geheele leven geijverd heeft: de afschaffing der plaatsvervanging bij de militie, ingang te doen vinden; de Tweede Kamer der Staten-Generaal verwierp echter op 30 Juli 1873 met 43 tegen 25 stemmen art. 1 van het ontwerp van Wet tot wijziging der Wetten op de Nationale Militie (invoering van persoonlijken dienstplicht). Op grond hiervan vroeg v.L. St. ontslag als M.v. Oorlog, wat hem werd verleend. Tijdelijk ingedeeld bij den Grooten Staf werd hij 31 Dec. 1873 gepensionneerd. Na zijn pensionneering gaf hij (in 1874) eene brochure uit: De uitvoering der Vesting-wet en het Korps der Genie. Voorts was hij oprichter en jaren lang voorzitter van den ‘Antidienst-vervangings bond’. Op alle mogelijke wijzen streed de bekwame genie-officier voor persoonlijken dienstplicht en maakte er op allerlei wijzen en overal propaganda voor. Zie voorts: Mil. Gids 1891, het artikel van C.J. Polvliet en in den Mil. Spectator 1891 het artikel van F. de Bas. Eysten |
|