[Senden, Gerhard Heinrich van]
SENDEN (Gerhard Heinrich van), geb. 23 Dec. 1793 te Uphusen in Oost-Friesland en overl. 20 Oct. 1851 te Zwolle. Zijn vader, Wigbold Coens v.S., was predikant op genoemd dorp en ook hij werd voor dat ambt opgeleid, bezocht de latijnsche scholen te Aurich en Emden en liet zich in 1811 als theol. stud. aan de hoogeschool te Groningen inschrijven. Na in 1813 in den vrijheidsoorlog tegen Napoleon de wapens te hebben opgevat, bekwaamde hij zich in zijn geboorteland door eigen studie verder en legde aldaar het candidaatsexamen af. Op 21-jarigen leeftijd werd hij in 1815 tot predikant te Nenndorf (Oost-Friesl.) beroepen, verwisselde deze plaats in 1820 met Middelbert (Gron.) en zag zich in 1832 te Zwolle benoemd, waar hij tot zijn dood het predikambt heeft waargenomen. Van Senden stond bekend als een van de eerste kanselredenaars van zijn tijd en groot is het aantal leerredenen door hem in 't licht gegeven. Men vindt ze opgenoemd in onderstaand levensbericht. Van de vele andere geschriften door hem geschreven, noemen wij: Verdediging van den Bijbel en de Openbaring tegen de voornaamste vroegere en latere bestrijders van dezelve (1827; niet voltooid); Geschiedenis der Apologetiek of historisch-pragmatische daarstelling der verdediging van Bijbel en Openbaring sinds de vroegste tijden tot op onze dagen (1831 en 1841, mede onvoltooid); Christelijk onderwijs in de geschiedenis des Bijbels voor eerstbeginnenden en eenvoudigen (1835); Aardrijkskundige beschouwing van Palaestina (1837); Verhandeling over de hervorming van den tegenwoordigen staat der Nederl. Herv. kerk (1840); Bijbel-atlas, voornamelijk ten gebruike bij de Bijbelvertaling van prof. J.H. van der Palm (1840-44); Alpenrozen,
Beschrijving van eene reis naar Zwitserland (1842 en 1843; 2 dln.) en Het Heilige Land, of mededeelingen uit een reis naar het Oosten, gedaan in de jaren 1849 en 50 in gezelschap van hare Koninklijke Hoogheid de princes Marianne der Nederlanden, I (1851; door zijn dood onvoltooid gebleven). Ook tal van gedichten, zoowel in 't Duitsch als 't Nederl., zagen van zijne hand het licht, meest verspreid in de jaarboekjes van dien tijd. Bekend zijn o.a. zijn duitsche vertalingen van Spandaw's Vogelnestje, van Borger's Ode aan den Rijn; van Bilderdijk's De grijsaard en de jongeling en van Mevr. Bilderdijk's Bij den dood van een kind. In 1848 werd de begaafde en werkzame man, die lid was van