[Schwartzenberg en Hohenlansberg, Georg Frederik baron thoe]
SCHWARTZENBERG EN HOHENLANSBERG (Georg Frederik baron thoe), geb. te 's Gravenhage 23 Sept. 1733, overl. aldaar 6 Aug. 1783, zoon van Georg Wolfgang, laatstelijk grietman van Menaldumadeel. Na zijn vader reeds in 1738 verloren te hebben, werd hij zorgvuldig opgevoed door zijn moeder, en bezocht van 1750-1754 de franeker hoogeschool. Daarna bekleedde hij verschillende belangrijke posten, werd in 1756 lid der Staten van Friesland, in 1760 lid van Gedeputeerde Staten en in 1766 grietman van Menaldumadeel. Verder was hij lid der houtvesterij van Friesland en herhaalde malen afgevaardigd naar de Staten-Generaal. Hij had zitting in verschillende belangrijke commissies, als in 1776 naar den Haag ter bespreking van de in de friesche Staten gerezen verschillen over de directe belastingen, waarvan de beslissing aan den Stadhouder was opgedragen. In 1783 was hij een der afgevaardigden van Westergo naar den Haag ter behandeling van de geschillen over de quota van Friesland, die - dank zij het krachtig optreden van Friesland, waarbij Coert Lambertus van Beyma een der hoofdpersonen was - ten slotte verlaagd werd. Schwartzenberg heeft wel dit gunstig resultaat niet meer beleefd, maar hij is met van Beyma als de ziel van Frieslands verzet in 1782 en 83 te beschouwen. Een merkwaardig bewijs geeft een plaats uit de Gedenkschriften van Gijsbert Jan van Hardenbroek van 1782, waar gesproken wordt over: ‘sekere heer Beyma, vader van diegene, die het sterkste met Swartsenburg tegens de Prins in Vrieslandt werkte en die alles tesamen opstelden’ (Werken Hist. Gen. III: 24, 496). Men vindt in de verschillende deelen der Gedenkschriften tal van bijdragen tot de kennis van zijn politieke denkbeelden, zijn oppositie tegen
den stadhouder en de weinig hartelijke betrekking tot den hertog van Brunswijk (S's vrouw was een zuster der hertogin van Brunswijk), die hem onder anderen verweet de schuld te zijn ‘van 't violente, dat hem aengedaen wierde’. De Stadhouder hield hem voor den steller van verschillende scherp geschreven missieven der friesche Staten, hoewel S. het auteurschap daarvan ontkende.
Hij huwde 19 Mrt. 1758 met Sophia Elisabeth gravin d'Aumale, (dochter van Carel Ducod' A.) uit welk huwelijk een zoon Georg Wolfgang Carel Duco (overl. 1808), die hem als grietman van Menaldumadeel opvolgde.
S. was een zeer geleerd man. Verdienstelijk voor de franeker academie maakte hij zich van 1776-1783 als curator. Algemeen bekend echter is hij door zijne bemoeiingen met de uitgave van een friesch plakkaatboek. Met groote zorg en door jaren langen arbeid had hij de bouwstoffen daarvoor saamgebracht. De Staten van Friesland besloten tot de uitgave en droegen de zorg daarvoor aan S. op. Als medewerkers tot zijn arbeid moeten genoemd: Nicolaas Tholen en Johann Herbell, de gouverneur van S.'s bovengenoemden zoon. Als voorbereidende arbeid verscheen in 1765 een: Register van Verbonden, Zoenen, Accoorden, Privilegien ........ zullende dienen, volgens de Resolutie der Ed. Mog. Heeren Staaten van Vriesland. De dato den 31 Augusti 1764 tot d' Uitgave van een Groot Placaat- en Charter-Boek (Leeuw. 1765), en in 1768 werd het eerste deel van het Groot Placaat- en Charter- Boek van Vriesland .... vercierd met ophelderende Aantekeningen en verbeterde Leezingen der oude Afschrivten (Leeuw. 1768) in het licht gegeven. Een uitvoerige inleiding en een vers van Johannes Schrader gaan vooraf. Het oudste stuk is de Lex Frisionum. In 1773 verscheen een tweede, in 1778 een derde en in 1782 een vierde