Arminius er zich zeer ongunstig over uit in een van zijn brieven. En nadat in 1610 te Amsterdam van de Korte onderwijzing een tweede druk was verschenen, maakten de daarin voorgestane gevoelens ook weer een punt van discussie uit tusschen de Remonstranten en de Contra-Remonstanten op de haagsche conferentie van 1611. Eenige jaren werd toen van der Schuere's nagedachtenis met rust gelaten. Maar in 1616 en 1617 werd hij weer opnieuw in den strijd van die dagen betrokken. In het eerstgenoemde jaar verscheen anoniem van de hand van Reinier Telle: Tafereel, begrijpende cortelijck het groot ende merckelijck verschil datter is tusschen de leere der H. Schrifure(!) ende der Gereformeerde kercken, aen de eene ende der Contra-Remonstranten aen de andere zijde aangaende drie Godts-lasterlijke poincten. (Pamflet Tiele no. 1221; Knuttel no. 2301, vgl. 2514). naar aanleiding waarvan het Hof van Gelderland echter 6 Febr. 1617 uitsprak, dat de daarin geuite beschuldiging, als zou de leer der Contra-Remonstranten turksch zijn, onjuist was en dat het openlijk verbrand moest worden. Vgl. Wtenbogaert, Kerkelijke Historie (Rotterdam 1647) 775, 776. Tegen de uitspraak van het Hof van Gelderland verscheen anoniem het door Taurinus geschrevene: Zedich ondersoeck van eenige handelingen enz. .... in Gelderlandt inde maent Februarius voorgevallen (Pamflet Tiele no. 1296; Knuttel no. 2420, 2421), waartegenover weer: Antwoord op zeker lasterschrift, gheintituleert zeedich in der daet onzedich ondersoeck .... door Eusebium Philalethium in de Mater Salem (Amsterdam) (Pamflet Tiele no. 1298; Knuttel no. 2422) Ten slotte dient nog vermeld
het bestaan van een 13-tal artikelen van van der Schuere, betreffende zaken met de Wederdoopers, Socinianen enz., indien te Water althans goed is ingelicht geweest, nu nog, voorzien van 's mans eigenhandige onderteekening, aanwezig te Middelburg.
Zie: M.A. Gooszen, Aanteekeningen ter toelichting van den strijd over de praedestinatie in het Gereformeerd Protestantisme in Geloof en Vrijheid XLII (1908) 1-22; Handelingen der Maatschappij van Geschied- en Oudheidkunde te Gent IX (1909) 26; te Water, Historie der Hervormde Kerk te Gent (Utrecht 1756) 179-188; J.H. Hessels, Ecclesiae Londino-Batavae Archivum II en III, (Cantabr. 1889 en 1897) registers in voce; Werken der Marnixvereeniging S. II, D. III, 364, 420; D. Tilenus, Tractaat van de oorsaak en oorsronk (!) der sonde, vertaald uit 't Fransch, in Eenige tractatjes van Paschier de Fijne I (Rotterd. 1713) 359; H.Q. Janssen, De Kerkhervorming in Vlaanderen I (Arnh. 1868) 179, 198; Reitsma en van Veen, Acta I, register in voce; J.L. Eggen, De invloed van Zuid-Nederland op Noord-Nederland (Gent 1908), register in voce; Chr. Sepp, Drie Evangeliedienaren uit den tijd der Hervorming (Leiden 1879) 100, 115; G. Brandt, Historie der Reformatie (Amst. 1671-1674) I, 815 en aant. 50; II, 372; Schriftelijcke conferentie, gehouden in 's Gravenhage in den Jare 1611 ('s Gravenh. 1617) 32, 38; Praestantium ac eruditorum virorum epistolae ecclesiasticae (Amst. 1660) 204; Marcus van Vaernewyck, Van die beroerlicke tijden .... in Ghendt, ed. van der Haegen (Gent 1872-1881) register in voce.
van Schelven