Nieuw Nederlandsch biografisch woordenboek. Deel 3
(1914)–P.J. Blok, P.C. Molhuysen– Auteursrecht onbekend
[pagina 1142]
| |
van naam in den latijnschen vorm ‘Slenitius’, bijgenaamd ‘de blinde’, was hofmaarschalk van hertog George van Saksen. Als zoodanig kwam hij in Saksen voor van 1497-1500, gelijk dat ambt tusschen 1463 en 1487 door twee leden van zijn geslacht, n.l. Johan en Hugold bekleed is; terzelfder tijd ongeveer ontmoeten we ook een Diederik S. als zoodanig, waarschijnlijk een broeder van Hendrik. Kort daarop moet deze laatste naar Friesland vertrokken zijn, waar hij althans reeds in het begin van 1501 optrad, als steun voor v. Leisnig, den stadhouder aldaar. Bij allerlei moeilijke onderhandelingen werd Schleinitz gebruikt, zoo in 1501 en 1502 met den heer van Bergen, vertegenwoordiger van Philips v. Bourgondië, over den verkoop van Friesland, waar toen niet van gekomen is. Ook, te zamen met v. Taubenheim zien we hem aan het hof van Willem v. Hessen onderhandelen betreffende Friesland. Verder in verband met de zaak van Graaf Edzard I, dien hij en Nijkamer (zie art.) als stadhouder voor drie jaar wenschten. In 1505 was hij betrokken bij de vooral door S. Pflug geleide onderhandelingen met den Keizer over Groningen, welke stad daarop graaf Edzard heeft gehuldigd. Het saksische bestuur (zie art. George), verrast door het onverwachte optreden van den Oostfries, moest zich voor het uiterlijk, althans in dien tijd, wel schikken; het was Schleinitz, die tezamen met den stadhouder v. Stolberg (zie art.) eene overeenkomst aanging met den graaf betreffende de gedragslijn, door dezen in zijn stadhoudersambt te volgen. Ook onder Stolbergs opvolger bleef Schleinitz aan. Het laatst treffen we zijn naam hier te lande aan bij gelegenheid van de overdracht van Friesland aan Karel V, waarbij hij een der saksische onderhandelaars was. Daarna is hij naar zijn geboorteland teruggekeerd, waar hij in 1516 genoemd wordt als abt van Chemnitz. Twee jaar later is hij te Meiszen gestorven, in het huis van zijn zoon Ernst (overl. 1548), domheer te Meiszen en te Praag. Hij werd in het klooster Alten-Zelle begraven. Verschillende zoons liet hij na. Behalve de genoemde is misschien ook nog een broeder van hem, George; mogelijk is de gelijknamige raad van hertog Hendrik v. Saksen een neef. Zie, behalve de kronieken: J.D. Wiarda, Oostfr. Gesch. (Aurich 1792) II, 165-166; F.A. von Langen, Herzog Albrecht der Beherzte (Leipz. 1838) 558; Daam Fockema, Schetsen van de Friesche geschiedenis in het algemeen en wegens het strafrecht in het bijzonder (Leeuw. 1845-46) III, 1, 351-372; D.E.H. Kneschke, Neues Allgemeines Deutsches Adels-Lexicon VIII, 196; L. Schwabe, Herzog Georg, ewiger Gubernator v. Friesland in N. Archiv für sächs. Gesch. XII (1891) 16, 25; J.L. Berns, Verslag aangaande een onderzoek naar archivalia uit het tijdperk der saksische hertogen ('s Gravenh. 1891) Nos. 116, 194, 228, 247, 272, 287, 340, 402; A.J. Andreae, Heinrich, Graf zu Stolberg-Wernigerode (Kollum zonder jaartal) 17; Nav. 1893, 403, waar zijne dochter Anna genoemd wordt (overigens niet zonder reserve). Kooperberg |
|