[Scheffer, Herman]
SCHEFFER (Herman), geb. in 1600 te Munster, Jezuïet in 1617 te Trier, gest. 2 Oct. 1645 te Winoxbergen. Hij vluchtte voor de Zweden uit Duitschland naar de Zuidelijke Nederlanden en werd in Dec. 1637 als missionaris naar Dokkum gezonden. In Aug. 1638 werd hij bij toeval in de woning van een klopje te Leeuwarden gegrepen. Het gerecht namelijk, op zoek naar een landlooper, klopte bij haar om inlichtingen aan, maar het klopje raakte daardoor zoo overstuur, dat zij luidkeels: ‘Oom, oom!’ (zoo werden daar de priesters genoemd) riep en de deur dichtwierp. Maar de gerechtsdienaars drongen binnen en grepen Sch., die bekende, dat hij priester was. Hij werd veroordeeld tot 600 gld. boete, die hij niet bezat, en dus werd hij voorloopig gevangen gezet op ‘Het Torentje’, maar toen het geld uitbleef, in het ‘Hondengat’ geworpen. Verschillende pogingen werden aangewend om Sch.'s vrijheid te verkrijgen. Een smeekschrift aan het Hof van Friesland, de tusschenkomst van Maria de Medici bij graaf Hendrik Casimir van Friesland, een voorgestelde uitwisseling van gevangenen, niets hielp. De vroedschap liep met het plan rond, als Sch. niet spoedig betaalde, hem te doen geeselen of met een kogel aan het been de stadspoort uit te zetten. Ten laatste besloten twee waaghalzen, tegen een belooning van 50 gld. Sch. te bevrijden, hetgeen in den nacht van 1 Nov. 1638 gelukte. Van 1641-1644 zette Sch. zijn werkzaamheid te Dokkum voort en verliet daarna ons land.
Zie: Archief Bisd. Utrecht II, 452; IV, 97, 100; V, 294; W.v.d. Heijden, Verhaal van de Verrigtingen der Jezuieten in Friesland (Leeuwarden, 1842), 150-157.
Derks