Nieuw Nederlandsch biografisch woordenboek. Deel 3
(1914)–P.J. Blok, P.C. Molhuysen– Auteursrecht onbekend
[pagina 1117]
| |
[pagina 1118]
| |
zelfde jaar vestigde hij zich als advocaat bij het Hof van Utrecht en huwde Hendrica Jansdr. van Wyckerslooth (overl. 1636). In 1607 werd hij raad in de vroedschap, het volgende jaar schepen. Bij de bekende magistraatsverzetting door Prins Maurits in 1618 | |
[pagina 1119]
| |
werd hij pensionaris van Utrecht. Ook was hij een der rechters over den landsadvocaat van Oldenbarneveldt. Wegens ziekte deed hij in 1622 afstand van zijn post. Te zamen met zijn vrouw testeerde hij 6 Sept. 1626. Hoogst ongunstig is het oordeel over hem in een memorie over het in 1618 gebeurde, opgesteld door een aanhanger der partij van v. Oldenbarneveldt. Daar wordt hem verweten dat hij zich ‘tegens sijn eer ende eet tegen sijn meesters heeft opgeworpen, sulcks dat hij gelicentieert wesende tegens sijnen eet van getrouwicheyt hem heeft laten gebruycken .... tot een hoofd van de mutins, ende altijt gearbeyt heeft door complotterij den staet te renverseren’, terwijl hij zich ‘om gelts wille’ heeft laten gebruiken om den landsadvocaat ‘mede ter doot te verwijsen’. Tot straf werd zijn verstand gekrenkt ‘dat hij gantsch sot is’ en daarom gecasseerd. Zie: Bijdr. en Med. Hist. Gen. XVII (1896) 74, 76, 77, 83; Diarium Ev. Bronchorstii 117; Wapenheraut VI (1902) 499; Geneal. en Heraldische Bladen III, 236-239; V, 212-213. van Kuyk |
|