[Rengers tot Scharmer en Dijksterhuis, jor. Johan]
RENGERS TOT SCHARMER EN DIJKSTERHUIS (jor. Johan), zoon van jor. Ditmaer en Hissa Ackinga (kol. 1067), ridder van het Gulden Vlies 1474, burgem. van Groningen 1459-1476. In 1473 was hij afgezant der friesche Ommelanden naar Keulen, naar keizer Ferdinand III om hulp te vragen tegen Karel den Stoute en erkenning der onafhankelijkheid van Friesland te verwerven. De keizer verklaarde de Ommelanden voor vrij land, en alleen aan het Rijk onderworpen en verleende aan Johan Rengers het recht om gouden en zilveren munt te slaan. Hierbij werd tevens bepaald dat het van oudsher gevoerde wapen 3 roode rozen op een wit schild zou vervangen worden door 3 roode rozen op goud, dat sedert is aangenomen. De Groningers waren verontwaardigd dat hij het souvereine recht van muntslag niet voor de stad verkregen had en Johan Rengers moest naar Coevorden vluchten. Zijn vrouw en kinderen werden gevangen genomen en zijn goederen verbeurd verklaard. Door bemiddeling van den Bisschop van Utrecht, David van Bourgondië, werd Vrijdag na St. Jacob 1478 een zoen gesloten tusschen de stad Groningen en Johan Rengers. In den tijd van zijn twist met Groningen was hij ambtman van Utrecht en schout van het Gooirecht. Hij huwde 3 maal: 1o. met Frouck Schultinga tot Berum, vrouwe van het Huis ter Dijcke te Pieterburen, welk huis hierdoor aan de familie Rengers kwam; 2o. Agnesee van Laer, dochter van Johan van Laer van Laerwolt en Griete ten Water; 3o. met Hille ter Aa.
Wittert van Hoogland