[Rees, mr. Otto van]
REES (mr. Otto van), zoon van Prof. Dr. Rijk van Rees en jkvr. Jacoba Elbertinade Casembroot, geb. te Luik 25 Dec. 1825, gest. te Utrecht 16 Mei 1868. Hij genoot zijn eerste opleiding te Utrecht, waar hij ook in 1844 als student in de rechten werd ingeschreven. 17 Juni 1851 promoveerde hij op proefschrift, de bekende en nog steeds gewaardeerde Verhandeling over de Aanwijsing der politike gronden en maximen van de Republike van Holland en West- Vriesland door Pieter de la Court (Utrecht 1851). Daarmede had hij de richting van zijn verdere studiën aangegeven; hij werd economist en wel vooral naar den historischen kant; in een tijd, toen weinigen aan de economische geschiedenis van Nederland dachten, heeft hij zich niet alleen daaraan met groote toewijding gegeven, maar ook grondslagen gelegd, waarop later kon worden voortgebouwd. In Dec. 1851 liet van Rees zich inschrijven als advocaat bij het Hof van Utrecht; maar de rechtspraktijk voldeed hem weinig; liever wijdde hij zich aan wetenschappelijken, daarnaast aan praktisch-maatschappelijken arbeid; in dit verband staat ook de uitgave van Pantheon. Tijdschrift ter verspreiding van nuttige kennis (Utrecht, 1853-1858), door hem opgericht en geredigeerd met J.W. Gunning en L. Mulder, en zijn populaire Algemeene Geschiedenis (Utr. 1854-1859; 2e dr. 1863). Terzelfder tijd wijdde hij zich aan de voortzetting van Arend's uitgebreide Algemeene Geschiedenis des Vaderlands, die hij na den dood van den auteur in 1856 ter hand nam; hij bewerkte daarvan van het derde deel het eerste stuk, 135-495, het tweede stuk, 1-344 (Amst. 1857-1858); de geschiedenis van den dood van Willem I tot het sluiten van het Twaalfjarig Bestand wordt
daarin op grondige, duidelijke en aangename wijze beschreven. Maar de economische geschiedenis treedt hier minder op den voorgrond dan men zou hebben verwacht van den man, die over De la Court had geschreven en daarna een met goud Bekroonde verhandeling had uitgegeven over de verdiensten van G.K. van Hogendorp als staathuishoudkundige ten aanzien van Nederland (Utr. 1854); dit boek heeft evenals zijn dissertatie zijn waarde behouden. In dit verband moeten ook worden genoemd zijn Voorlezingen (in Felix Meritis) over de geschiedenis der Nederlandsche volkplantingen in Noord- Amerika, beschouwd uit het oogpunt der koloniale politiek (Tiel 1855).
Bij Kon. Besluit van 15 Januari 1858 werd van Rees benoemd tot buitengewoon hoogleeraar in de staatswetenschappen te Groningen als opvolger van Star Numan. Hij aanvaardde zijn ambt 24 April met een Redevoering over de staathuishoudkundige geschiedenis van Nederland (Zutphen 1858). Sedert Juli 1859 gewoon hoogleeraar, onderwees hij te Groningen staatsrecht, volkenrecht, staat-